hoge raad

Maatstaf aansprakelijkheid beoogd curator tijdens pre-packprocedure

News Update Hoge Raad | Week 40
4 October 2019
4 oktober 2019 

Civiel

Maatstaf aansprakelijkheid beoogd curator tijdens pre-packprocedure
In deze zaak lag de vraag voor aan de hand van welke maatstaf geoordeeld dient te worden over de aansprakelijkheid van personen die in de periode voorafgaand aan een faillissement, tijdens een zogenoemde pre-packprocedure, optreden als stille bewindvoerders of stille curator (door de HR aangeduid als ‘beoogd curator’). De HR oordeelt dat beslissend is of de beoogd curator heeft gehandeld zoals in redelijkheid mag worden verlangd van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende beoogde curator die zijn taak met nauwgezetheid en inzet verricht. Tevens oordeelt de HR dat de beoordeling van de persoonlijke aansprakelijkheid van de in art. 68 e.v. Fw bedoelde curator steeds dient te geschieden aan de hand van de maclou-norm, ook indien hij voorafgaand aan de faillietverklaring als beoogd curator van de schuldenaar is opgetreden. Bij de toepassing van de maclou-norm kan betekenis toekomen aan hetgeen de curator in de fase voorafgaand aan het faillissement als beoogd curator heeft gedaan en nagelaten en aan de kennis die hij in die hoedanigheid heeft verworven.

Klik hier en hier voor de uitspraken.

ECLI:NL:HR:2019:1492
ECLI:NL:HR:2019:1494

Civiel

Kerkgenootschap mag arbeidsrelatie met predikant in beginsel zelf vormgeven
De HR oordeelt dat een kerkgenootschap in zijn statuut de rechtsverhouding tot een geestelijk ambtsdrager in beginsel naar eigen inzicht kan vormgeven. Afwijking van dwingend recht is mogelijk, tenzij dat recht een belang van zo fundamentele aard beschermt dat afwijking van het dwingende recht in de omstandigheden van het geval, ondanks de aan de kerkgenootschappen toekomende inrichtingsvrijheid, niet kan worden aanvaard. In dit geval had de Nederlands Gereformeerde Kerk Hattem haar predikant ontslagen op basis van haar statuut. Het hof achtte het ontslag onregelmatig en kennelijk onredelijk. De HR vernietigt de uitspraak van het hof omdat de eigen regeling van de kerk weliswaar afwijkt van het wettelijke en dwingendrechtelijke arbeidsrecht, maar niet zodanig dat belangen van fundamentele aard worden geschonden.

ECLI:NL:HR:2019:1531

Civiel

Renteswaps: mededelingsplicht ter voorkoming van dwaling kan verruimd worden door zorgplicht en adviesrelatie bank
De HR oordeelt ten aanzien van renteswaps dat het mogelijk is dat de bank als adviseur of in het kader van de op haar rustende zorgplicht informatie verkrijgt die voor de bank relevant is om te bepalen welke informatie zij moet verstrekken aan de cliënt om te voorkomen dat deze onder invloed van dwaling contracteert. Dit kan het geval zijn indien de kennis of ervaring van de cliënt verschilt van wat de bank in het algemeen mag verwachten. In een dergelijk geval bestaat aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat aan de mededelingsplicht van de bank is voldaan indien in algemene productinformatie inlichtingen zijn gegeven waaruit de wederpartij die zich redelijke inspanning getroost, tijdig inzicht heeft kunnen krijgen in de wezenlijke kenmerken en risico's van dat derivaat, zoals bedoeld in HR 28 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:1046.

ECLI:NL:HR:2019:1499

Straf

Cassatie in het belang der wet: verzoek artikel 36 Sv niet-ontvankelijk nu onderzoek ter terechtzitting reeds is aangevangen
Verzoeker is op 29 januari 2016 aangehouden wegens een verdenking op basis van art. 8 en 9 WVW. Op 14 april 2016 is de zaak aangebracht bij de politierechter en vervolgens op verzoek van de OvJ voor onbepaalde tijd aangehouden. Verzoeken van de verdachte naar de voortgang van de zaak laat de OvJ onbeantwoord. Nadat de verdachte de rechtbank op grond van art. 36 Sv heeft verzocht te verklaren dat de zaak is geëindigd, verzoekt de OvJ de zaak op 28 juni 2018 voort te zetten. De rechtbank wijst het verzoek van de verdachte echter toe wegens de onredelijk lange termijn waarin de verdachte in onzekerheid heeft verkeerd omtrent de afdoening van de zaak. Volgens de HR is dit onjuist, omdat een dergelijk verzoek slechts kan worden gedaan voordat het onderzoek ter terechtzitting is aangevangen, of onder omstandigheden nadat de einduitspraak onherroepelijk is geworden. Overschrijding van de redelijke termijn kan overigens wel leiden tot strafvermindering. De rechtbank had verzoeker daarom niet-ontvankelijk moeten verklaren.

ECLI:NL:HR:2019:1472 

Meld u aan voor de Hoge Raad News Update

Written by:

Key Contact

Amsterdam
Advocaat | Partner

Key Contact

Amsterdam
Advocaat | Partner