Hoge Raad

'Prejudiciële beslissing inzake voordeelstoerekening in effectenleasezaken'

News Update Hoge Raad week 05 2017
3 February 2017

Civiel

Prejudiciële beslissing inzake voordeelstoerekening in effectenleasezaken
De HR formuleert naar aanleiding van prejudiciële vragen (art. 392 Rv) regels inzake voordeelstoerekening in effectenleasezaken. Deze regels zien onder andere op de vragen (i) welke voordelen in aanmerking komen, (ii) hoe het voordeel moet worden toegerekend aan twee of meer verschillende schadeposten en (iii) de wijze waarop de beoordeling dient plaats te vinden indien zowel op voordeelstoerekening als 'eigen schuld' een beroep is gedaan.

ECLI:NL:HR:2017:164

Civiel

Internationale bevoegdheid bij aansprakelijkheid van een bestuurder
De HR oordeelt over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter in een zaak waarin een in het buitenland woonachtige bestuurder – tevens werknemer – wordt aangesproken vanwege de door hem bij de uitoefening van zijn functie gemaakte fouten. De HR concludeert – na prejudiciële vragen aan het HvJ EU – dat de stukken van het geding geen andere conclusie toelaten dan dat sprake was van een arbeidsovereenkomst in de zin van art. 18-21 EEX-Vo (nr. 44/2001) en dat slechts de rechter van de lidstaat waar de bestuurder woonplaats heeft bevoegd is.

ECLI:NL:HR:2017:133

Civiel

Schijn van volmachtverlening
Krachtens art. 3:61 lid 2 BW kan geen beroep worden gedaan op het ontbreken van een volmacht als de contractuele wederpartij erop mocht vertrouwen dat wel een toereikende volmacht was verleend, zulks ook op grond van feiten en omstandigheden die voor risico van de onbevoegd vertegenwoordigde komen en waaruit naar verkeersopvattingen een zodanige schijn van vertegenwoordigingsbevoegdheid kan worden afgeleid. De HR verduidelijkt dat voor toepassing van deze regel geen ruimte is in gevallen waarin het gewekte vertrouwen uitsluitend is gebaseerd op verklaringen of gedragingen van de onbevoegd handelende persoon.

ECLI:NL:HR:2017:142

Fiscaal

Geen vrijstelling inkomstenbelasting voor eindheffing loonbelasting
Twee payrollbedrijven, onderdeel van een taxibedrijf, hebben naheffingsaanslagen loonbelasting ontvangen. Na het later alsnog indienen van nihilaangiften loonbelasting door deze payrollbedrijven zijn de naheffingsaanslagen, inclusief de eindheffingsbestanddelen, tot nihil verminderd. In beginsel moet de inhoudingsplichtige tegen een hoger tarief loonbelasting afdragen over eindheffingsbestanddelen, maar zijn deze eindheffingsbestanddelen vrijgesteld van inkomstenbelasting bij de werknemer om zo dubbele heffing te vermijden. Aangezien de naheffingsaanslagen echter voor het opleggen van de aanslag inkomstenbelasting tot nihil zijn verminderd en er dus geen loonbelasting verschuldigd was, is de vrijstelling niet van toepassing.

ECLI:NL:HR:2017:128

Straf

Handhaven beslag op vermogen van een derde behoeft nadere motivering
Het OM heeft strafvorderlijk ander beslag gelegd op banktegoeden van klager met het oog op de executie van een latere ontnemingsprocedure of geldboete tegen zijn zoon, die wordt verdacht van witwassen, deelname aan een criminele organisatie en drugsdelicten. Volgens het OM is sprake van een schijnconstructie als bedoeld in art. 94a lid 4 Sv en zijn de banktegoeden op naam van de vader aan hem gaan toebehoren om verhaal ter zake een (mogelijk) op te leggen geldboete of ontnemingsmaatregel jegens zijn zoon te bemoeilijken of te verhinderen, terwijl hij wist of redelijkerwijze kon vermoeden dat de gelden met dit doel op zijn rekeningen zijn gestort. De vader wordt zelf echter ook verdacht van witwassen. De rechtbank heeft het namens de vader ingediende klaagschrift tegen de inbeslagneming ongegrond verklaard en daarbij overwogen dat voldoende aanwijzingen bestaan van een schijnconstructie als bedoeld in art. 94a lid 4 Sv, omdat jegens klager zelf (ook) een verdenking bestaat van witwassen en zijn uitgaven niet worden gedekt door inkomsten die als legaal traceerbaar zijn. Volgens de HR behoeft dit oordeel nadere motivering, nu uit voornoemde omstandigheden niet zonder meer volgt dat sprake is van een schijnconstructie als bedoeld in art. 94a lid 4 Sv.

ECLI:NL:HR:2017:121

 

Meld je aan voor de Hoge Raad News Update

Written by:

Key Contact

Amsterdam
Advocaat | Partner

Key Contact

Amsterdam
Advocaat | Partner