hoge raad

News Update Hoge Raad

Week 27 | Weerlegging vermoeden oorzaak faillissement door te wijzen op niet kennelijk onbehoorlijk handelen/nalaten bestuurder als belangrijke oorzaak faillissement
9 juli 2021
9 juli 2021 

Civiel

Vermoeden dat niet naleven administratieplicht (art. 2:10 BW) oorzaak is van faillissement kan ook worden weerlegd door te wijzen op niet kennelijk onbehoorlijk handelen of nalaten van bestuurder als belangrijke oorzaak faillissement
Artikel 2:248 lid 2 BW bepaalt dat als het bestuur niet heeft voldaan aan o.m. de administratieplicht op grond van 2:10 BW, het zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld en wordt vermoed dat deze onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Dit bewijsvermoeden kan door de bestuurder worden weerlegd door aannemelijk te maken dat andere feiten of omstandigheden dan de onbehoorlijke taakvervulling door het niet voldoen aan art. 2:10 BW een belangrijke oorzaak van het faillissement zijn geweest. In deze zaak beslist de Hoge Raad dat een aangesproken bestuurder dit bewijsvermoeden niet alleen kan ontzenuwen door aannemelijk te maken dat van buiten komende omstandigheden een belangrijke oorzaak zijn van het faillissement, maar ook het handelen of nalaten van een of meer bestuurders mits dat handelen op zichzelf beschouwd geen onbehoorlijke taakvervulling oplevert.

ECLI:NL:HR:2021:1099

Fiscaal

Hoge Raad bevestigt keuzevrijheid bij financieren internationaal concern
Belanghebbende heeft bij het berekenen van haar belastbare winst voor de jaren 2009 en 2010 de verschuldigde rente op groepsleningen aan haar Amerikaanse aandeelhouder en een Luxemburgse groepsvennootschap in aftrek gebracht. De leningen houden verband met de aankoop van diverse vennootschappen. De inspecteur gaat voor drie ankers liggen: de renteaftrek is uitgesloten omdat de geldleningen niet zakelijk zijn, artikel 10a Wet Vpb van toepassing is of sprake is van fraus legis. De HR oordeelt dat de rentelasten zakelijke financieringslasten zijn die in beginsel in aftrek komen omdat belanghebbende een keuzevrijheid heeft in vorm van de financiering en de financiering van deelnemingen een zakelijke aangelegenheid vormt. Daarnaast oordeelt de HR dat voldoende parallellie bestaat tussen de geldleningen en de externe financiering daarvan, ongeacht het verschil in valuta van deze leningen en de omstandigheid dat belanghebbende een transparante entiteit is voor Amerikaanse belastingdoeleinden. Om die reden is aan de tegenbewijsregeling van artikel 10a Wet Vpb voldaan. Volgens de HR doet een uitholling van de belastinggrondslag zich niet voor en is geen sprake van fraus legis. De HR verklaart het cassatieberoep van de staatssecretaris ongegrond.

ECLI:NL:HR:2021:1102

Meld u aan voor de News Update Hoge Raad
Written by: