hoge raad

HR verduidelijkt regels over opzegging duurovereenkomst voor onbepaalde tijd

2 February 2018

Civiel

HR verduidelijkt regels over opzegging duurovereenkomst voor onbepaalde tijd

Goglio en SMQ hebben een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd die voorziet in een opzegregeling. Goglio betaalt in strijd met die overeenkomst een contractueel verschuldigde vergoeding te laat, waarna SMQ opzegt. Goglio voert aan dat art. 6:248 lid 1 BW ondanks de opzegregeling een zwaarwegende opzeggrond vereist. De HR herhaalt de hoofdregel dat zonder wettelijke of contractuele opzegregeling een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd in beginsel opzegbaar is. De redelijkheid en billijkheid kunnen in verband met de aard en inhoud van de overeenkomst alsmede de omstandigheden van het geval een zwaarwegende grond verlangen. Ook als wet of overeenkomst wel voorzien in een opzegregeling, en zij daartoe ruimte laten, kan art. 6:248 lid 1 BW meebrengen dat aan de opzegging toch nadere eisen gesteld worden. Verder kan een beroep op de opzegregeling onaanvaardbaar zijn ex art. 6:248 lid 2 BW. Ten slotte kan een overeenkomst naar de partijbedoeling niet opzegbaar zijn. Ook dan kan een beroep worden gedaan op art. 6:248 lid 2 BW en 6:258 BW (onvoorziene omstandigheden).

ECLI:NL:HR:2018:141

 

Civiel

Beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen
In twee arresten legt de HR bepalingen van het Verdrag inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen (LLMC), zoals geïmplementeerd in titel 8.7 BW, uit. De HR overweegt dat regresvorderingen ter zake van hulpverlening onder de schadevorderingen zoals bedoeld in art. 2 lid 1 sub d en e LLMC (wrakopruiming) kunnen worden geschaard. Het is mogelijk dat een dergelijke vordering ook onder een andere categorie van artikel 2 lid 1 LLMC valt. Nederland heeft op grond van art. 18 lid 1 LLMC een voorbehoud gemaakt ten aanzien van de mogelijkheid om vorderingen zoals bedoeld in art. 2 lid 1 sub d en e LLMC te beperken en voorzien in een bijzondere nationale regeling. Voor een vordering die zowel valt onder art. 2 lid 1 sub d en e LLMC als onder een andere categorie, geldt bij uitsluiting de bijzondere nationale regeling en niet de beperkingsregeling van het Verdrag.

Klik hier en hier voor de uitspraken.

ECLI:NL:HR:2018:140
ECLI:NL:HR:2018:142

Fiscaal

Waarde renteswap behoort tot rendementsgrondslag van Box 3
X is ter afdekking van het renterisico op een lening een renteswap (IRS) aangegaan. X betaalt op grond van de IRS een vaste rente en ontvangt een variabele rente. Door daling van de variabele rente heeft de IRS een negatieve waarde. In geschil is of X deze negatieve waarde in aanmerking mag nemen bij het bepalen van de rendementsgrondslag van Box 3. De HR oordeelt dat de IRS voor X zowel als een schuld (verplichting tot het betalen van vaste rente) als een bezitting (recht op het ontvangen van variabele rente) kwalificeert, die voor het berekenen van het inkomen in box 3 als eenheid in aanmerking moeten worden genomen. Aldus mag X de negatieve waarde van de IRS als schuld in aanmerking nemen bij het bepalen van de rendementsgrondslag van Box 3.

ECLI:NL:HR:2018:123

Meld u aan voor de Hoge Raad News Update

Written by:

Key Contact

Amsterdam
Advocaat | Partner

Key Contact

Amsterdam
Advocaat | Partner