hoge raad

News Update Hoge Raad

Week 50 | Ex tunc-toets bij onredelijk bezwarende bedingen in auteurscontracten
17 December 2021
17 december 2021 

CIVIEL

Ex tunc-toets bij onredelijk bezwarende bedingen in auteurscontracten
In de zaak tussen dj Martin Garrix en Spinnin' Records c.s. oordeelt de HR dat bij de toepassing van artikel 25f lid 2 Aw, op grond waarvan onredelijk bezwarende bedingen in auteurscontracten kunnen worden vernietigd, de vraag of een beding onredelijk bezwarend is ex tunc moet worden beoordeeld. Omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het moment van contractsluiting kunnen daarbij niet worden meegewogen. Bij de beoordeling of de toepassing van een beding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, kunnen ook omstandigheden worden meegewogen die zich na de contractsluiting hebben voorgedaan. Voorts bevestigt de HR dat bij de uitleg van de definitie van ‘fonogrammenproducent’ in de zin van art. 1, aanhef en onder d Wnr, waarin het vervaardigen centraal staat, gedoeld wordt op de persoon die de organisatie van de eerste opname op zich neemt en die daarvoor de financiële verantwoordelijkheid heeft.

ECLI:NL:HR:2021:1923

CIVIEL

Ongevraagde levering van drinkwater?
Volgens vaste jurisprudentie van de HR is het antwoord op de vraag of een overeenkomst tot stand is gekomen afhankelijk van wat beide partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mochten toekennen. Aanbod en aanvaarding hoeven niet uitdrukkelijk plaats te hebben, kunnen in iedere vorm plaatshebben en kunnen besloten liggen in een of meer gedragingen. De HR oordeelt in deze zaak dat als een consument kenbaar maakt geen contractuele relatie te willen met betrekking tot de levering van drinkwater, maar wel structureel – ook na facturen en aanmaningen – drinkwater heeft afgenomen, als elke andere consument wist dat de levering van drinkwater niet gratis is, en na dreiging met afsluiting heeft aangegeven wel een contractuele relatie te willen, niet geoordeeld kan worden dat van een contractuele relatie geen sprake is. Ook is geen sprake van een ongevraagde levering in de zin van artikel 7:7 lid 2 BW. De HR leidt uit beantwoording van prejudiciële vragen door HvJEU af dat het krachtens de Drinkwaterwet leveren van drinkwater niet valt binnen de werkingssfeer van de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken. In algemene zin zijn de Europese richtlijnen met betrekking tot consumentenbescherming en oneerlijke handelspraktijken niet van toepassing op de totstandkoming van overeenkomsten.

ECLI:NL:HR:2021:1889

CIVIEL

Verduidelijking regels tussentijds hoger beroep tegen tussenvonnis
De rechter kan na een tussenvonnis te allen tijde, zolang geen eindvonnis is gewezen, desverzocht of ambtshalve – en na partijen te hebben gehoord – alsnog bepalen dat van het tussenvonnis tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld. Het openstellen van tussentijds hoger beroep geschiedt bij vonnis. De beslissing tot het openstellen van tussentijds hoger beroep brengt mee dat tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld van alle tot dan toe in de procedure gewezen tussenvonnissen, met inbegrip van het laatste tussenvonnis voor zover dit nog andere beslissingen inhoudt dan die tot het openstellen van tussentijds hoger beroep. Het kan echter geen betrekking hebben op vonnissen voor zover deze niet vatbaar zijn voor hoger beroep, en evenmin op vonnissen die in een door de appellant eerder ingesteld hoger beroep hadden kunnen worden betrokken. Met het instellen van het hoger beroep hoeft niet te worden gewacht totdat op een daartoe gedaan verzoek is beslist. Tot dat moment heeft het ingestelde hoger beroep schorsende werking. Het hoger beroep dient te worden ingesteld voordat de appeltermijn is verstreken, te rekenen van de dag van de uitspraak van het vonnis waarbij tussentijds hoger beroep is opengesteld. Van de beslissing om al dan niet tussentijds hoger beroep open te stellen staat naar haar aard geen hogere voorziening open, ook niet met een beroep op doorbrekingsgronden. Deze regels zijn van overeenkomstige toepassing op tussentijds hoger beroep van tussenbeschikkingen en tussentijds beroep in cassatie.

ECLI:NL:HR:2021:1924

STRAF

Herziening strafzaak na gewonnen procedure EHRM
Verdachte is onherroepelijk veroordeeld voor oplichting, onder meer op basis van de verklaringen van zeven getuigen die hij niet zelf heeft kunnen horen. Hij klaagt vervolgens met succes bij het EHRM over een schending van art. 6 EVRM. De HR oordeelt dat herziening als bedoeld in art. 457 lid 1 aanhef en sub b Sv slechts kan worden toegepast op zaken waarin herziening noodzakelijk is met het oog op rechtsherstel als bedoeld in artikel 41 EVRM. Van die noodzaak kan sprake zijn als de schending van het EVRM is veroorzaakt door de beslissing van de strafrechter om een getuige niet te horen. Alsdan is het eerlijk verloop van het strafproces aan de orde. Voor de beantwoording van de vraag of herziening noodzakelijk is met het oog op dit rechtsherstel, is niet van belang of bij het opnieuw berechten van de zaak een andere uitkomst van de strafzaak valt te verwachten. De HR verwijst de zaak op de voet van art. 472, lid 1 Sv naar een ander hof om daar opnieuw te worden berecht en afgedaan.

ECLI:NL:HR:2021:1884

Meld u aan voor de News Update Hoge Raad
Written by:

Key Contact

Amsterdam
Advocaat | Counsel