hoge raad

Wettelijke bewijsregels bij ontbinding arbeidsovereenkomst

16 February 2018

Civiel

Wettelijke bewijsregels bij ontbinding arbeidsovereenkomst 

De HR bevestigt het uitgangspunt dat de wettelijke bewijsregels van overeenkomstige toepassing zijn in procedures tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst. Los van deze toepasselijkheid staat de vraag of is voldaan aan de maatstaf van art. 7:669 lid 3, onder d (ongeschiktheid van de werknemer tot het verrichten van de bedongen arbeid) of art. 7:669 lid 3 onder g, BW (verstoorde arbeidsverhoudingen).

Klik hier en hier voor de uitspraken.

ECLI:NL:HR:2018:182
ECLI:NL:HR:2018:220

Civiel

Goodwill valt niet onder tegemoetkoming verhuis- en inrichtingskosten
Wanneer een verhuurder beëindiging van de huurovereenkomst vordert, kan de rechter bepalen dat de verhuis- en inrichtingskosten van de huurder voor vergoeding in aanmerking komen (art. 7:297 lid 1 BW). Een huurder die een restaurant exploiteerde, stelt na beëindiging van de huur dat onder ‘verhuis- en inrichtingskosten’ ook goodwill valt. De HR verwerpt deze opvatting. Art. 7:297 BW ziet naar zijn bewoordingen op (kosten verbonden met) het feitelijk betrekken van nieuwe bedrijfsruimte, terwijl een vergoeding voor goodwill ziet op de winstverwachting van het in die nieuwe bedrijfsruimte uit te oefenen bedrijf.

ECLI:NL:HR:2018:209

Civiel

Uitleg instellen rechtsmiddel
In twee zaken hebben partijen jegens elkaar identieke vorderingen ingesteld. In appel zijn in één eindarrest beslissingen gegeven in overwegingen die voor beide zaken gelden. In het processtuk waarmee cassatieberoep wordt ingesteld, is maar één van de twee zaaknummers vermeld. De wederpartij beroept zich bij incidentele vordering op het ontbreken van belang bij het cassatieberoep wegens het ontstaan van gezag van gewijsde van de uitspraak waartegen blijkens het niet-vermeld zijn van het zaaknummer geen beroep zou zijn ingesteld. De HR oordeelt dat, nu er verder geen enkele aanwijzing is voor de gedachte dat beoogd zou zijn het beroep te beperken één van beide zaken, er bij de wederpartij redelijkerwijs geen twijfel over kan hebben bestaan dat het ontbreken van het tweede zaaknummer op een vergissing berustte. Bij beantwoording van de vraag tegen welke uitspraak een rechtsmiddel wordt ingesteld, komt het aan op hetgeen een verweerder dienaangaande redelijkerwijs heeft moeten begrijpen. De HR verwerpt de vordering in het incident. 

ECLI:NL:HR:2018:221

Meld u aan voor de Hoge Raad News Update

Written by:

Key Contact

Amsterdam
Advocaat | Partner

Key Contact

Amsterdam
Advocaat | Partner