Competition Litigation

News Update Competition

Voldoende marktonderzoek door ACM in koel- en vrieshuiszaken
3 June 2020
3 juni 2020

Voldoende marktonderzoek door ACM in koel- en vrieshuiszaken

    1.1. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven ("(CBb") oordeelde op 28 april 2020 anders dan de rechtbank dat de ACM wel voldoende marktonderzoek heeft gedaan naar de geografische markt bij de opslag en verwerking van vruchtensappen in het koel- en vrieshuizenkartel.

    1.2. De ACM heeft in 2015 voor ruim 12,5 miljoen aan boetes opgelegd voor concurrentiebeperkende afspraken tussen verschillende bedrijven in de koel- en vrieshuizensector, waaronder een boete aan Bon Coldstores Beneden-Leeuwen (nu H&S Coldstores) ("H&S") en aan een feitelijk leidinggever van een andere ondernemeing waar ook vruchtensappen werden gekoeld en verwerkt ("FLG").

    1.3. H&S en FLG hebben tegen dit besluit beroep bij de rechtbank ingesteld. In beide zaken (uitspraak H&S en uitspraak FLG) oordeelde de rechtbank dat de ACM zonder nader onderzoek ten aanzien van de geografische markt niet mocht concluderen dat sprake was van een nationale markt en vernietigde daarbij beide boetes. De ACM heeft tegen de twee uitspraken van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het CBb. Op basis van onderstaande overwegingen heeft het CBb in beide zaken (uitspraak H&S en uitspraak FLG) de ACM in het gelijk gesteld en de aangevallen uitspraken van de rechtbank vernietigd.

Marktonderzoek door ACM

    2.1. Voor de beantwoording van de vraag of het marktonderzoek van de ACM (geografisch gezien) voldoende was stelt het CBb in lijn met bestaande rechtspraak dat de afbakening van de relevante markt geen doel op zich is, maar een instrument dat vereist is voor de toepassing van de mededingingsregels. De mate van gedetailleerdheid waaraan de afbakening van de relevante markt moet voldoen is daarbij afhankelijk van hetgeen wordt vereist voor de beoordeling van de gedragingen die het voorwerp van onderzoek vormen. Daarnaast benadrukt het CBb dat wanneer sprake is van een strekkingsbeding, zoals volgens de ACM in de onderhavige zaken, de merkbaarheid van de overeenkomst reeds is gegeven en de gevolgen van de overeenkomst en/of onderling feitelijk afgestemde gedragingen niet meer hoeven te worden onderzocht.

    2.2. Het door de ACM verrichtte marktonderzoek in de koel- en vrieshuiszaken, waarbij de ACM zich een beeld heeft gevormd van de aard van de betrokken diensten en de concurrentiedruk waarmee de betrokken ondernemingen werden geconfronteerd — onder andere door het bevragen van de betrokken ondernemingen, belangrijke top tien afnemers, concurrenten en andere relevante partijen in het concurrentieveld — acht het CBb gezien bovenstaande overwegingen voldoende grondig om te kunnen bepalen of de verweten gedragingen ertoe strekten de mededinging te beperken (met name of de vermeende afstemming concreet geschikt was om de mededinging te beperken). Het CBb ziet anders dan de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de ACM een meer uitgebreid marktonderzoek had moeten doen.

Overige gronden

    3.1. Daarnaast heeft het CBb in de H&S uitspraak in tegenstelling tot de rechtbank geoordeeld dat de motivering die de ACM ten grondslag heeft gelegd aan het besluit om de verweten gedragingen van de verschillende ondernemingen tezamen als een 'enkele voortdurende overtreding' aan te merken voldoende is geweest.

    3.2. Door FLG is in voorwaardelijk incidenteel beroep aangevoerd dat er onvoldoende inzage is verstrekt in de door de ACM meegenomen digitale documenten. Het CBb bevestigt op dit punt het oordeel van de rechtbank dat voldoende inzage is verstrekt door de ACM en overwoog hiertoe onder andere het feit dat door de ACM aan de gemachtigde van FLG de mogelijkheid is geboden van toegang tot alle door FLG verzonden en ontvangen e-mails en om de overige clementiedossiers met een zoekprogramma op steekwoorden te doorzoeken.

Conclusie

    4.1. In lijn met huidige rechtspraak en de bedoeling van de wetgever beargumenteert het CBb dat de afbakening van de relevante markt geen doel op zich is, maar een instrument dat vereist is voor de toepassing van de mededingingsregels. Het CBb concludeert dat het marktonderzoek dat door de ACM is uitgevoerd voldoende was om in de koel- en vrieshuiszaken te kunnen bepalen of de verweten gedragingen ertoe strekten de mededinging te beperken. Een preciezere afbakening van de relevante markt was volgens het CBb niet noodzakelijk. Het CBb acht derhalve de beroepsgrond in beide zaken gegrond.

    4.2. Het CBb geeft geen oordeel over de vraag of de verweten gedragingen de strekking hadden de mededinging te beperken dan wel of het marktonderzoek van de ACM voldoende was in het licht van toepassing van de bagatelbepaling (Artikel 7 Mw). Over deze vragen heeft de rechtbank immers ook geen oordeel gegeven. De FLG zaak wordt voor verdere behandeling door het CBb terugverwezen naar de rechtbank en de H&S zaak wordt — op verzoek van partijen — door het College verder behandeld.
Written by: