employment

Belastingdienst publiceert nieuw beleid voor beoordeling RVU

News Update Employment & Pensions Januari 2019
30 January 2019
29 januari 2019

Indien een vertrekregeling kwalificeert als een regeling voor vervroegde uitkering (RVU) moet de werkgever 52% heffing aan de belastingdienst afdragen. Naar aanleiding van een arrest van de Hoge Raad van juni vorig jaar staat nu vast hoe moet worden beoordeeld of sprake is van een RVU. Volgens de Hoge Raad moet een vertrekregeling/ontslaguitkering slechts als een zogenaamde (fiscale) RVU worden aangemerkt indien de vertrekregeling zelf objectief bepaalbaar bedoeld is als overbrugging tot de pensioendatum dan wel als aanvulling op een vervroegd ingaand pensioen. Naar aanleiding van dit arrest heeft de belastingdienst zijn RVU-beleid aangepast door de publicatie van een zogenaamde Handreiking.

In deze zaak ging het om een reorganisatie met een sociaal plan waarin ook een vrijwillige vertrekregeling was opgenomen. De vrijwillige vertrekregeling stond open voor alle werknemers. De Hoge Raad oordeelde dat op basis van de objectieve kenmerken en voorwaarden van de vrijwillige vertrekregeling moet worden beoordeeld of sprake is van een RVU. Volgens de Hoge Raad deed de feitelijke uitstroom niet ter zake, net zomin als de intentie van de werkgever om een uitkering aan te bieden of de reden van de werknemer om voor een vertrekregeling te opteren.

Naar aanleiding van dit arrest heeft de belastingdienst zijn RVU-beleid aangepast door de publicatie van een zogenaamde Handreiking.

Uit de Handreiking blijkt dat eerst wordt beoordeeld of de vertrekregeling al dan niet leeftijd gerelateerd is. Indien dat het geval is wordt verder gekeken. In de Handreiking wordt een aantal voorbeelden genoemd waarbij geen sprake is van een RVU:

  1. De Hoge Raad doelt in het arrest op vertrekregelingen, waarbij de deelname open staat voor het voltallige personeel. Daarbij is het dan niet van belang dat de hoogte van de beëindigingsvergoeding achteraf zou kunnen leiden tot een hogere uitstroom van oudere werknemer. Dergelijke vertrekregelingen kwalificeren niet als RVU, omdat dit soort algemene vertrekregelingen niet specifiek is gericht op uitstroom van oudere werknemers. Omdat de vertrekregeling voor het voltallige personeel openstaat, is er geen sprake van een leeftijd-gerelateerd ontslag bij deelname aan die regeling.
  2. Een vertrekregeling bij ontslag wegens bijvoorbeeld disfunctioneren heeft in beginsel niet ten doel een inkomensoverbrugging te geven tot het ingaan van een pensioen- of AOW-uitkering. De objectieve voorwaarde voor deelname is disfunctioneren en daarmee volgens de belastingdienst niet-leeftijdgerelateerd. Hetzelfde geldt voor andere niet-leeftijdgerelateerde ontslaggronden, zoals onenigheid over het te voeren beleid of onverenigbaarheid van karakters. Disfunctioneren, onenigheid over het te voeren beleid of onverenigbaarheid van karakters zullen door de inhoudingsplichtige werkgever kunnen worden aangetoond door middel van een goede dossiervorming. Uitkeringen uit dergelijke vertrekregelingen worden daardoor niet getroffen met een zogenaamd eindheffing van 52% voor rekening van de werkgever. Een nadere toetsing aan de objectieve kenmerken van de vertrekregeling is in deze situaties niet meer nodig.
  3. Een andere situatie waarbij volgens de Handreiking geen sprake is van een RVU betreft de situatie waarbij op basis van objectieve voorwaarden van de regeling op voorhand duidelijk is dat de reorganisatie niet ten doel heeft tot de uitstroom van oudere werknemers met het oog op vervroegd uittreden. Hiervan is bijvoorbeeld sprake als de reorganisatie plaatsvindt met het oog op de vermindering van het personeelsbestand op basis van objectieve criteria zoals het lifo-systeem of het afspiegelingsbeginsel. In geval dergelijke objectieve, niet-leeftijdgerelateerde criteria zijn gebruikt, is de hoogte van de compensatie niet meer relevant, ook niet als die compensatie in staat stelt te overbruggen naar pensioen- of AOW-leeftijd.  Een nadere toetsing aan de objectieve kenmerken van de regeling is derhalve dus niet meer nodig.

Bij twijfel wordt de zogenaamde 70%-toets gehanteerd: met die toets wordt bepaald of de ontslaguitkering voldoende is om de periode tot pensioendatum te overbruggen. Indien dat het geval is, is sprake van een RVU.

De Handreiking geeft meer houvast dan voorheen. Vastgesteld kan worden dat in het geval van een sociaal plan voor collectieve ontslagen doorgaans nog zelden sprake zal zijn van een RVU. In individuele gevallen blijft het afhankelijk van de situatie en vooral van de juiste formulering van de vertrekregeling of een RVU-heffing voorkomen kan worden. 

Bronnen:
ECLI:NL:HR:2018:958
Handreiking voor de interpretatie van het begrip “Regeling voor vervroegde uittreding” als bedoeld in artikel 32ba van de Wet op de loonbelasting 1964 (versie 28 december 2018)

Written by:

Key Contact

Amsterdam
Advocaat | Counsel