Hoge Raad

'Art. 2:11 BW omvat ook aansprakelijkheid rechtspersoon-bestuurder op grond van art. 6:162 BW'

News Update Hoge Raad week 07 2017
17 februari 2017

Civiel

Art. 2:11 BW omvat ook aansprakelijkheid rechtspersoon-bestuurder op grond van art. 6:162 BW
Art. 2:11 BW bepaalt dat de aansprakelijkheid van een rechtspersoon als bestuurder van een andere rechtspersoon tevens hoofdelijk rust op ieder die ten tijde van het ontstaan van de aansprakelijkheid bestuurder van die rechtspersoon-bestuurder was. De HR oordeelt dat art. 2:11 BW van toepassing is in alle gevallen waarin een rechtspersoon in zijn hoedanigheid van bestuurder aansprakelijk is op grond van de wet. Daaronder valt dus niet alleen 2:9 BW- en 2:248 BW-aansprakelijkheid, maar ook aansprakelijkheid op grond van art. 6:162 BW. De bestuurder van de rechtspersoon-bestuurder kan volgens de HR de art. 6:162 BW-aansprakelijkheid (alsnog) voorkomen door te stellen, en zo nodig te bewijzen, dat hem persoonlijk geen ernstig verwijt kan worden gemaakt van de gedragingen waarop de aansprakelijkheid van de rechtspersoon-bestuurder is gebaseerd.

ECLI:NL:HR:2017:275

Civiel

Bedongen schadevergoeding na opzegging huur ex art. 39 Fw
Vervolg op arresten Aukema q.q./Uni-invest en Romania Beheer. De curator en de verhuurder kunnen bij faillissement van de huurder de huurovereenkomst ex art. 39 Fw opzeggen met een termijn van ten hoogste drie maanden. Zo’n opzegging geeft geen recht op volledige schadevergoeding jegens de boedel, ook niet wanneer dat contractueel is bedongen. Een contractueel beding is echter wel afdwingbaar jegens de gefailleerde huurder zelf. Een bankgarantie van een derde blijft daarom – tenzij anders is bedongen – ook afdwingbaar. Die derde kan een eventuele regresvordering jegens de huurder echter niet verhalen op de boedel. De wijze van verhaal op de boedel doet niet ter zake; de aard van de vordering staat daaraan steeds in de weg. Als de derde na uitwinning door de verhuurder van de garantie toch verhaal heeft genomen op de boedel en de curator zich hiertegen niet heeft verzet, brengt dat niet mee dat die verhuurder ongerechtvaardigd is verrijkt ten laste van de boedel.

ECLI:NL:HR:2017:278

Civiel

Caribische zaken over verval van hoger beroep wegens niet tijdige betaling van (nageheven) griffierecht
De HR oordeelt dat naheffing van griffierecht bij tussenvonnis eerder nog geen gebruikelijke gang van zaken was, zodat verzoeker niet erop bedacht had hoeven zijn dat hij in de toegestane 'akte uitlating griffierecht' niet mede bezwaar kon maken tegen de naheffing (maar hiertoe een verzetschrift ex art. 36 Ltbz had moeten indienen) (Direct naar de uitspraak). In een tweede zaak oordeelt de HR dat art. 270 lid 5 RvSM niet kan worden aangemerkt als een wettelijke grondslag die de sanctie van verval van het hoger beroep verbindt aan niet-tijdige betaling van nageheven griffierecht (Direct naar de uitspraak). In twee andere zaken beslist de HR dat de eisen van een goede procesorde mee kunnen brengen dat het hof de sanctie van verval buiten toepassing moet laten, met name als gelegenheid is gegeven voor een verdere inhoudelijke proceshandeling (Klik hier en hier voor deze uitspraken).

ECLI:NL:HR:2017:269
ECLI:NL:HR:2017:280
ECLI:NL:HR:2017:272
ECLI:NL:HR:2017:284

Fiscaal

Omvang onderzoek inspecteur bij behandeling IB-dossier
In het jaar 2007 wordt de waarde van de stamrechtverplichting aan de DGA in zijn stamrecht-BV (‘BV’) verlaagd, welke vermindering rechtstreeks ten laste van het eigen vermogen van de BV is gebracht. De Inspecteur stelt deze handelwijze gelijk met het prijsgeven van de aanspraak en legt aan de DGA een navorderingsaanslag IB op. Volgens het hof is dit niet meer mogelijk omdat de Inspecteur bij nader onderzoek van de aangifte vennootschapsbelasting 2007 van de BV dit prijsgeven had kunnen zien, zodat het vereiste 'nieuwe feit' voor het opleggen van de navorderingsaanslag IB ontbreekt. De HR oordeelt dat de Inspecteur kan volstaan met het raadplegen van het (digitale) IB-dossier van de belastingplichtige zelf, tenzij de daarin aanwezige gegevens redelijkerwijs aanleiding geven tot nader onderzoek.

ECLI:NL:HR:2017:249

Straf

Afwezigheid van alle schuld ten aanzien van hoedanigheid ambtenaar
De vennootschap van verdachte is ingehuurd door een vennootschap waarvan de gemeente Nijmegen enig aandeelhouder is. Verdachte wordt veroordeeld voor passieve ambtelijke omkoping omdat hij, naar het oordeel van het hof, als ambtenaar een steekpenning heeft gevraagd aan een derde partij in het kader van zijn werkzaamheden. Verdachte voert primair het verweer dat hij geen opzet had voor wat betreft zijn hoedanigheid van ambtenaar omdat hij niet wist dat hij als ambtenaar kwalificeerde en subsidiair dat ten aanzien van die hoedanigheid sprake is van de strafuitsluitingsgrond afwezigheid van alle schuld. Het hof verwerpt beide verweren, omdat opzet of schuld ten aanzien van de hoedanigheid van ambtenaar niet vereist is. De HR vernietigt dit oordeel, omdat een geslaagd beroep op afwezigheid van alle schuld niet is uitgesloten, bijvoorbeeld in de vorm van verontschuldigbare onbewustheid van de hoedanigheid van ambtenaar.

ECLI:NL:HR:2017:231

 

Meld je aan voor de Hoge Raad News Update

Written by:

Key Contact

Amsterdam
Advocaat | Partner

Key Contact

Amsterdam
Advocaat | Partner