Arrest HvJEU in Zaak C-31/16 (Gemeente Appingedam)

EU News Alert
1 februari 2018

Dienstenrichtlijn omvat ook detailhandel in goederen in interne situaties

Op 30 januari 2018 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) in een baanbrekend arrest antwoord gegeven op fundamentele vragen met betrekking tot de reikwijdte van richtlijn 2006/123 (de “Dienstenrichtlijn”) en het begrip “diensten” uitgelegd. Deze prejudiciële vragen waren aan het HvJEU gesteld door de Raad van State (RvS) in de zaak van Visser Vastgoed Beleggingen tegen Gemeente Appingedam.

Visser heeft een aantal panden aan het Woonplein in Appingedam, een winkelgebied op een zgn. perifere locatie buiten het stadscentrum. Volgens art. 18 van het bestemmingsplan van de gemeente Appingedam is het Woonplein speciaal bestemd voor “volumineuze” detailhandel, zoals meubels en auto’s. Voornaamste doel van het bestemmingsplan is om structurele leegstand in binnenstedelijk gebied zoveel mogelijk te voorkomen. In het onderhavige geding stond de gemeente Appingedam Visser niet toe om één van de panden aan het Woonplein te verhuren aan schoenen en kleding exploitant Bristol B.V., vanwege het feit dat dit geen volumineuze detailhandel betreft. De eerste vraag van de RvS aan het HvJEU was of detailhandel in schoenen en kleding gekwalificeerd kan worden als een “dienst” in de zin van Dienstenrichtlijn? Het HvJEU geeft aan dat detailhandel weliswaar handel in goederen betreft maar dat de voorschriften van het bestemmingsplan niet de goederen zelf betreffen maar juist de voorwaarden voor toegang tot dienstenactiviteiten. In die zin valt detailhandel in goederen dus onder de bepalingen van de Dienstenrichtlijn als zijnde een “dienst”.

Het bestemmingsplan van de gemeente Appingedam kan volgens het Hof niet worden beschouwd als een “vergunningstelsel” voor de toegang tot dienstenactiviteiten in de zin van art.4(6) Dienstenrichtlijn. Bescherming van het stedelijk milieu als doel van het bestemmingsplan kan echter een dwingende reden van algemeen belang vormen die een territoriale beperking rechtvaardigt. Gemeenten mogen dus in hun bestemmingsplannen beperkingen opleggen aan detailhandelaren, zoals het Amsterdamse beleid ten aanzien van de beperking van winkels die uitsluitend zijn gericht op toeristen (zie de uitspraak in de Cheesecompany zaak), mits alle voorwaarden van artikel 15 lid 3 Dienstenrichtlijn zijn vervuld (discriminatieverbod, noodzakelijkheid en evenredigheid).

Omdat het geschil een winkelgebied in Appingedam, met uitsluitend Nederlandse partijen en verder geen grensoverschrijdende aspecten betreft was de volgende vraag aan het HvJEU of de Dienstenrichtlijn van toepassing is op zo’n zuiver “interne” situatie. Deze fundamentele vraag kwam al eerder aan de orde in de Amsterdamse rondvaartboten en de raamprostitutiezaken (Zaken C-340/14 en C-341/14 Trijber en Harmsen). In deze zaken gaf het Hof, in tegenstelling tot Advocaat-generaal (AG) Szpunar, geen antwoord op deze vraag omdat het oordeelde dat er geen sprake was van zuiver interne situaties. Nu sluit het Hof zich aan bij de conclusie van AG Szpunar dat de Dienstenrichtlijn ook toepassing is op dienstverrichters die zich willen vestigen in hun eigen lidstaat.

Contact
Het Houthof EU team is bereikbaar op eu-office@houthoff.com of op +32 (0)2 507 98 00.

Meld u aan voor de EU News Update.

Written by:
Greetje van Heezik

Key Contact

Brussel
Advocaat | Counsel