hoge raad

Werkgever moet meewerken aan einde slapend dienstverband

News Update Hoge Raad | Week 45
8 november 2019
8 november 2019 

Civiel

Werkgever moet meewerken aan einde slapend dienstverband
Een 'slapend dienstverband' is een arbeidsovereenkomst die voortduurt nadat de werknemer langer dan twee jaar arbeidsongeschikt is geweest en geen recht meer heeft op loondoorbetaling. In een prejudiciële beslissing heeft de HR geoordeeld dat een werkgever op grond van goed werkgeverschap (art. 7:611 BW) een slapend dienstverband moet beëindigen en een transitievergoeding moet betalen als de werknemer dit wil en de werkgever geen redelijk belang heeft bij voortduring van de arbeidsovereenkomst, zoals reële re-integratiemogelijkheden. De minimale transitievergoeding wordt berekend per de dag dat de werkgever de arbeidsovereenkomst wegens langdurige ziekte had kunnen beëindigen, ook indien dit meer is dan het bedrag dat de werkgever via de compensatieregeling van UWV vergoed zal kunnen krijgen.

ECLI:NL:HR:2019:1734

Civiel

Ambtshalve toetsing bij verzoek executieverlof arbitraal vonnis in consumentenzaak
Op prejudiciële vragen heeft de HR geantwoord dat de voorzieningenrechter bij een verzoek om verlof tot tenuitvoerlegging van een arbitraal vonnis in een consumentenzaak ambtshalve moet nagaan of (i) het arbitrale beding en/of de contractuele vorderingsgrondslag oneerlijk zijn in de zin van het Europese consumentenrecht, en (ii) de consument minimaal een maand nadat het arbitrale beding is ingeroepen zowel contractueel als feitelijk de mogelijkheid had de zaak alsnog aan de overheidsrechter voor te leggen. Indien (i) sprake is van oneerlijkheid of (ii) de consument onvoldoende gelegenheid had om naar de overheidsrechter te gaan, moet de voorzieningenrechter het verlof in beginsel weigeren.

ECLI:NL:HR:2019:1731

Fiscaal

Opnieuw cassatie in tipgeverszaak
Na cassatie had het verwijzingshof geoordeeld dat het van een anonieme tipgever verkregen bewijsmateriaal over buitenlandse bankrekeningen van de belastingplichtige buiten beschouwing moest blijven omdat de inspecteur (i) de strafrechtelijk laakbare verkrijging door de tipgever van het bewijsmateriaal niet bij zijn besluitvorming had betrokken en (ii) weigerde inzicht te geven in de verhouding tussen de beloning van de tipgever en de met het bewijsmateriaal te verkrijgen overheidsinkomsten. Volgens de HR heeft het hof geoordeeld dat over de bruikbaarheid van het bewijsmateriaal pas kan worden beslist als min of meer nauwkeurig is vastgesteld of de tipgever het bewijsmateriaal op strafbare wijze in bezit heeft gekregen. Dat is onjuist. De belastingrechter moet zelfstandig de bruikbaarheid van het bewijsmateriaal beoordelen, zonder gebonden te zijn aan in een strafgeding te maken afwegingen. Ook eventuele bovenmatigheid van de beloning voor de tipgever is geen reden voor uitsluiting van het bewijsmateriaal. De HR verwijst de zaak opnieuw, nu naar Hof Amsterdam.

ECLI:NL:HR:2019:1715

Meld u aan voor de Hoge Raad News Update

Written by:

Key Contact

Amsterdam
Advocaat | Partner

Key Contact

Amsterdam
Advocaat | Partner