hoge raad

News Update Hoge Raad | Week 16

Uitputting Gemeenschapsmerk
23 April 2021
23 april

Civiel

Uitputting Gemeenschapsmerk
Op grond van art. 13 lid 1 GMVo, de voorganger van het gelijkluidende huidige art. 15 UMVo, is sprake van uitputting van een aan het Gemeenschapsmerk verbonden recht indien waren onder dit merk door de houder of met diens toestemming in de EER in de handel zijn gebracht. De houder kan in dit geval het gebruik van die waren niet verbieden. De HR oordeelt in dit arrest dat voor het aannemen van uitputting niet relevant is dat de merkhouder het oogmerk had om de producten buiten de EER op de markt te brengen en ter zake afspraken had gemaakt. Beslissend is dat hij de producten in de EER heeft verkocht en aldus de mogelijkheid heeft gehad de economische waarde van zijn merk binnen de EER te realiseren en niet of deze economische waarde ook daadwerkelijk is gerealiseerd.

ECLI:NL:HR:2021:641

Civiel

Procedure op grond van art. 7:262 BW tegen uitspraak huurcommissie
Zowel de huurder als verhuurder van woonruimte kunnen de huurcommissie verzoeken uitspraak te doen over hun geschil. Zo kan de huurder de huurcommissie verzoeken uitspraak te doen over de redelijkheid van de overeengekomen huurprijs (art. 7:249 lid 1 BW). Art. 7:262 lid 1 BW bepaalt dat partijen aan een dergelijke uitspraak zijn gebonden, tenzij een van hen binnen acht weken ter zake een uitspraak van de rechter heeft gevorderd. In deze prejudiciële zaak bepaalt de HR dat indien door één partij tijdig tegen de uitspraak van de huurcommissie is opgekomen, de andere partij zonder vordering in reconventie tegen andere onderdelen van die uitspraak kan opkomen.

ECLI:NL:HR:2021:657

Civiel

Zekerheidstelling voor proceskosten
Uit art. 224 lid 1 Rv volgt dat de verplichting tot het stellen van zekerheid ziet op de proceskosten tot betaling waarvan de partij die zekerheid dient te stellen, veroordeeld zou kunnen worden. Voor onbetaald gebleven proceskosten uit een eerdere instantie kan niet op de voet van art. 224 Rv in een volgende instantie zekerheidstelling worden gevorderd, zo heeft de HR vandaag beslist.

ECLI:NL:HR:2021:651

Fiscaal

Belanghebbende moet aftrek voorbelasting berekenen volgens één methode
Belanghebbende is een btw-fiscale eenheid met als kernactiviteit het aanbieden van kinderopvang (btw-vrijgesteld). Naast haar kernactiviteit exploiteert belanghebbende een ICT-platform dat deels btw-belaste prestaties verricht. Bij het berekenen van de aftrekbare voorbelasting van de algemene kosten heeft belanghebbende twee verschillende berekeningsmethodes gebruikt: (i) de pro rata naar werkelijk gebruik van de kosten van het ICT-platform, en (ii) de pro rata naar omzetverhouding voor de resterende algemene kosten. De HR oordeelt dat de pro rata naar werkelijk gebruik alleen kan worden toegepast op alle gemengd gebruikte goederen en diensten, en niet op slechts een deel daarvan.

ECLI:NL:HR:2021:645

Straf

HR stelt eisen aan onderbouwing van het oproepen en horen van getuigen bij
De uitspraak van het EHRM in de zaak Keskin tegen Nederland heeft als gevolg dat in gevallen waarin een getuige een verklaring met een belastende strekking heeft afgelegd, het belang van het oproepen en horen van die getuige moet worden voorondersteld, zodat van de verdediging geen nadere onderbouwing van dit belang mag worden verlangd. Anders dan voorheen moet dus indringender worden bekeken of in deze gevallen ondervraging door de verdediging kan en moet worden gerealiseerd. Uit de uitspraak van het EHRM volgt echter niet dat dit verzoek steeds voor toewijzing in aanmerking komt. Een verzoek kan immers worden afgewezen op basis van de gronden uit artikel 288 lid 1 en artikel 315 Sv. Ook kan de rechter het verzoek afwijzen als het horen van de getuige onmiskenbaar irrelevant of overbodig is. De uitspraak van het EHRM brengt voorts met zich mee dat de rechter – voordat een bewezenverklaring mede op grond van de verklaring van de niet-ondervraagde getuige wordt aangenomen – nagaat of de procedure in haar geheel voldoet aan de eisen van artikel 6 EVRM.

ECLI:NL:HR:2021:576

Straf

Geen vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv
De HR oordeelt dat is voldaan aan het recht op informatie in de strafprocedure en dat derhalve geen sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv. Aan de verdachte is na zijn aanhouding namelijk meegedeeld waarvan hij werd verdacht en heeft hij voorafgaand aan het eerste politieverhoor consultatiebijstand gehad. Daarnaast is aan het begin van het eerste politieverhoor – toen verdachte aangaf niet te begrijpen waarvoor hij was aangehouden – daarover uitleg gegeven. Verdachte heeft vervolgens later verklaard te begrijpen waarop het tegen hem gerichte onderzoek betrekking had. Dat in het proces-verbaal van aanhouding enkel is volstaan met het vermelden van een artikelnummer maakt het voorgaande niet anders. De HR merkt daarbij wel op dat de enkele mededeling van een artikelnummer niet erg informatief is, terwijl een wettelijke gangbare kwalificatie (zoals bijvoorbeeld 'oplichting') onder omstandigheden wel informatief kan zijn.

ECLI:NL:HR:2021:593

Meld u aan voor de News Update Hoge Raad
Written by:
Sylvia Dikmans

Key Contact

Amsterdam
Tax Lawyer | Partner

Key Contact

Amsterdam
Advocaat | Counsel