hoge raad

Termijnen voor vernietiging van arbitraal vonnis

15 June 2018

Civiel

Termijnen voor vernietiging van arbitraal vonnis
De HR beslist dat de twee alternatieve termijnen voor vernietiging van een arbitraal vonnis strikt moeten worden toegepast (art. 1064 lid 3 oud, thans 1064a lid 2 Rv). Is de eerste driemaandentermijn zonder dagvaarding verstreken (na depot, thans na verzending of depot van het vonnis), dan kan niet vóór het wettelijke aanvangsmoment van de alternatieve termijn – de betekening van het vonnis met executieverlof – tot vernietiging worden gedagvaard. Dit wordt niet anders indien de verliezende partij al weet van een executievoornemen van haar wederpartij, noch doordat die tweede termijn gaande de (vergeefse) vernietigingsprocedure alsnog is gaan lopen. De HR geeft geen antwoord op de in casu niet spelende vraag hoe zo'n geval moet worden opgelost als in het relevante buitenland geen met onze betekeningsregeling verwante vorm bestaat.

ECLI:NL:HR:2018:914

Civiel

In beginsel ontbinding borgtocht niet mogelijk
ABN AMRO vordert nakoming van een door Wave gestelde borgtocht in de zin van art. 7:850 lid 1 BW. Wave verweert zich met een beroep op ontbinding van de borgtocht ex art. 6:265 BW wegens tekortkoming van de wederpartij. De HR oordeelt dat een borgtocht als een eenzijdige overeenkomst kwalificeert en daarom de voor wederkerige overeenkomsten bestaande mogelijkheid van ontbinding ex art. 6:265 BW als uitgangspunt niet van toepassing is. Dit kan echter anders zijn indien in verband met de borgtocht (ook) door de schuldeiser verplichtingen zijn aangegaan die in zodanige samenhang staan tot de verbintenis van de borg, dat sprake is van een rechtsbetrekking die strekt tot het wederzijds verrichten van prestaties (welke situatie zich in deze zaak niet voordeed).  

ECLI:NL:HR:2018:915

Straf

Geen dubbele vervolging na schorsing vergunning in visserijzaak
In een bestuursrechtelijke procedure is de visvergunning van een VOF geschorst wegens overtreding van EG-verordening nr. 850/98. Daarnaast werd de VOF strafrechtelijk vervolgd in verband met dezelfde overtreding. In de strafrechtelijke procedure merkte het hof de schorsing van de visvergunning aan als een "criminal charge" in de zin van art. 6 EVRM, onder meer omdat de VOF ten gevolge van de schorsing € 88.275,- aan inkomsten was misgelopen. Op grond hiervan was het hof van oordeel dat het OM niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege een dubbele vervolging voor hetzelfde feit (ne bis in idem). Naar het oordeel van de HR brengt echter het mislopen van € 88.275,- aan inkomsten, nog niet mee dat sprake is van een "criminal charge". Daarom is het oordeel van het hof dat sprake is van een ontoelaatbare dubbele vervolging, onjuist.

ECLI:NL:HR:2018:901

 

Meld u aan voor de Hoge Raad News Update

 

Written by:

Key Contact

Amsterdam
Advocaat | Partner

Key Contact

Amsterdam
Advocaat | Partner