hoge raad

'Aansprakelijkheid Staat bij rechtmatig strafvorderlijk optreden'

News Update Hoge Raad week 43 2017
20 October 2017

Civiel

Aansprakelijkheid Staat bij rechtmatig strafvorderlijk optreden
Uitgangspunt is dat schade die bij rechtmatig strafvorderlijk optreden is veroorzaakt aan zaken van een ander dan de verdachte, niet tot het normale maatschappelijke risico of het normale bedrijfsrisico van die ander hoort, zodat de overheid in beginsel gehouden is die schade te vergoeden (vgl. HR 17 september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7887, NJ 2005/392, rov. 3.3). In die gevallen geldt - anders dan tot uitgangspunt is genomen in HR 2 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ708, NJ 2010/95 (Wherestad) – dat bij beoordeling van de vraag of de vergoedingsplicht van de Staat op de voet van art. 6:101 lid 1 BW moet worden verminderd of zelfs geheel vervalt (op grond van de causaliteitsafweging dan wel de billijkheidscorrectie), art. 6:101 lid 2 BW buiten toepassing moet blijven (dus: geen toerekening aan de benadeelde van omstandigheden aan de zijde van de verdachte).

ECLI:NL:HR:2017:2789

Civiel

Ontbreken percentage kansverlies in deskundigenonderzoek
De vraag is welke kans er op een beter behandelingsresultaat was geweest indien de patiënt eerder was geopereerd. De deskundige antwoordt dat hierover geen onderzoek bestaat, dat de richtlijn zo snel mogelijk opereren voorschrijft maar dat hij de kans op een beter behandelingsresultaat niet in een percentage kan uitdrukken. Het hof beantwoordt de vraag vervolgens ontkennend. De Hoge Raad vernietigt. Het gegeven dat de deskundige de kans op een beter behandelingsresultaat niet in een percentage kan uitdrukken betekent niet dat de kans ook niet in juridische zin is uit te drukken. Het hof had nader moeten onderzoeken of door het 'delay' een reële kans op een betere uitkomst verloren is gegaan, en had bij bevestigende beantwoording van die vraag vervolgens tot een schatting van de kans moeten komen. Daartoe had het hof bijvoorbeeld de deskundige op een zitting nader kunnen bevragen.

ECLI:NL:HR:2017:2786

Fiscaal

HR stelt prejudiciële vraag aan HvJ EU omtrent toepassing Verordening 883/2004
De in Letland wonende belanghebbende werkte tijdelijk voor een Nederlandse werkgever op een schip onder de vlag van de Bahama's dat boven het Duitse gedeelte van het continentaal plat lag. Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelde de HR de prejudiciële vraag welke socialezekerheidswetgeving op belanghebbende van toepassing is. Mede gelet op vroegere Europese jurisprudentie twijfelt de HR of de restbepaling van art. 11, derde lid, sub e van Vo. 883/2004 – die de wetgeving van de woonstaat van de werknemer toepasselijk acht – op belanghebbende van toepassing is en legt de vraag voor aan het HvJ EU.

ECLI:NL:HR:2017:2789

 

Meld u aan voor de Hoge Raad News Update

 

Written by:

Key Contact

Amsterdam
Advocaat | Partner

Key Contact

Amsterdam
Advocaat | Partner