
Berekening opzegtermijn bij opvolgende arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd
30 november 2018
Civiel
Berekening opzegtermijn bij opvolgende arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd
Bij elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd tussen een werknemer en werkgevers die worden geacht elkaars opvolger te zijn, moet voor de berekening van de opzegtermijn worden uitgegaan van het tijdstip van totstandkoming van de eerste overeenkomst. De HR leidt dit af uit de bedoeling van de wetgever, in weerwil van de tekst van art. 7:668a BW. Deze regel geldt ook in Ragetlie-situaties (overeenkomst voor onbepaalde tijd gevolgd door overeenkomst voor bepaalde tijd). Art. 7:667 BW regelt het opzeggingsvereiste in Ragetlie-situaties, niet de berekening van de opzeggingstermijn.
ECLI:NL:HR:2018:2222
Civiel
Hoor en wederhoor in appel
Geïntimeerde vermeerdert bij MvA haar eis en voert tevens een nieuwe stelling aan ter toewijzing van haar vordering. Het hof staat de eisvermeerdering toe en wijst voorts de vermeerderde eis toe mede op basis van de nieuwe stelling. De HR oordeelt dat het hof het beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden doordat het (i) appellant niet in de gelegenheid heeft gesteld zich uit te laten over de vermeerderde eis en (ii) is uitgegaan van de juistheid van de nieuwe stelling van geïntimeerde zonder de appellant de gelegenheid te geven daarop te reageren.
ECLI:NL:HR:2018:2216
Civiel
Verplichte overdracht domeinnaam
Volgens de HR geldt als uitgangspunt dat degene die zich als domeinnaamhouder heeft laten registeren, alleen gedwongen kan worden de domeinnaam aan een ander over te dragen als hij daartoe rechtens verplicht is. Die plicht kan berusten op een overeenkomst of hieruit voortvloeien dat registratie of gebruik van de domeinnaam jegens die ander onrechtmatig is, zoals wanneer daardoor inbreuk wordt gemaakt op een merkrecht van die ander.
ECLI:NL:HR:2018:2221
Fiscaal
HR past vrijstelling BOF toe op de verkrijging van aandelen in onroerendezaaklichaam
Belanghebbende neemt het standpunt in dat de verkrijging van de aandelen in een onroerendezaaklichaam zijn vrijgesteld voor de overdrachtsbelasting onder de bedrijfsopvolgingsfaciliteit (BOF). De HR bevestigt het oordeel van het hof dat de vrijstelling van toepassing is. Volgens de HR heeft de wetgever niet beoogd de verkrijging van aandelen in een onroerendezaaklichaam te belasten indien de directe verkrijging van de onroerende zaken van dat lichaam buiten de heffing van overdrachtsbelasting zou zijn gebleven. De HR overweegt daarbij dat belanghebbende de vrijstelling ook zou hebben genoten als hij direct de onroerende zaken zou hebben verkregen en in het kader van de bedrijfsopvolging de onderneming zou hebben voortgezet. Het cassatieberoep van de staatssecretaris is ongegrond.
ECLI:NL:HR:2018:2110
Meld u aan voor de Hoge Raad News Update