hoge raad

News Update Hoge Raad

Bewijskracht akte waarin diefstal wordt erkend
25 November 2022

CIVIEL

Bewijskracht akte waarin diefstal wordt erkend
Een persoon tekent een akte waarin hij erkent een wachtwoord te hebben verkregen van een derde en met behulp daarvan bitcoins te hebben gestolen. In de akte staat ook dat hij bereid is schade te vergoeden en direct een gedeelte kan betalen. Wat is de bewijskracht van de akte? Artikel 157 lid 2 Rv bepaalt dat een onderhandse akte tussen partijen dwingend bewijs oplevert van de waarheid van die verklaring. De betrokkene stelt dat zijn verklaring een onderhandse schuldbekentenis is ex artikel 158 Rv. In artikel 158 Rv is bepaald dat een onderhandse akte waarin verbintenissen van slechts één partij zijn aangegaan of vastgelegd, voor zover die verbintenissen strekken tot voldoening van een geldsom, geen dwingend bewijs oplevert tenzij e.e.a. met de hand is uitgeschreven. De HR oordeelt dat aan de uitzondering in art. 158 lid 1 Rv geen ruimere betekenis toekomt dan nodig is om recht te doen aan zijn strekking. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat art. 158 lid 1 Rv strekt tot bescherming tegen het ondoordacht tekenen van schuldbekentenissen of het tekenen van stukken in blanco. De uitzondering geldt in een geval als dit daarom slechts voor het gedeelte van de verklaring waarin een verbintenis tot voldoening van een geldsom is aangegaan of vastgelegd. 

ECLI:NL:HR:2022:1725

CIVIEL

Zekerheidstelling voor proceskosten: rechter moet onderzoeken of zekerheid voldoende is
De HR oordeelt dat zekerheidsstelling vereist kan worden van buitenlandse partijen, waaronder ook partijen uit Colombia (art. 224 Rv). Het Vriendschapsverdrag tussen Nederland en Colombia staat daar niet aan in de weg. De aangeboden zekerheid moet zodanig zijn dat de vordering, rente en kosten behoorlijk gedekt zijn en daarop zonder moeite verhaal kan worden genomen (art. 6:51 lid 2 BW). De rechter kan in de uitspraak waarbij hij zekerheidstelling beveelt, bepalen welke vorm van zekerheidstelling in elk geval voldoet. Als de desbetreffende partij een andere vorm van zekerheid aanbiedt, moet de rechter onderzoeken of die vorm van zekerheid in overeenstemming is met de eisen van art. 6:51 lid 2 BW. 

ECLI:NL:HR:2022:1740

CIVIEL

Recht op partneralimentatie kan niet voorafgaand aan het huwelijk al worden uitgesloten
Art. 1:158 BW bepaalt dat de echtgenoten vóór of na de beschikking tot echtscheiding bij overeenkomst kunnen bepalen of, en zo ja tot welk bedrag, na de echtscheiding de één tegenover de ander tot een uitkering tot diens levensonderhoud zal zijn gehouden. Het artikel vormt daarmee een uitzondering op art. 1:400 lid 2 BW, waarin is bepaald dat overeenkomsten waarbij van het volgens de wet verschuldigde levensonderhoud wordt afgezien, nietig zijn. De Hoge Raad komt niet terug van zijn eerdere oordeel dat een dergelijke vóórhuwelijkse overeenkomst nietig is. De wetgever heeft bij de invoering van de uitzondering uitsluitend overeenkomsten van tijdens het huwelijk voor ogen gehad, en heeft recent nog afgezien van de uitbreiding daarvan tot voorhuwelijkse overeenkomsten. Het ligt het op de weg van de wetgever om hierin desgewenst verandering te brengen.

ECLI:NL:HR:2022:1609

Meld u aan voor de News Update Hoge Raad
Written by:

Key Contact

Rotterdam
Advocaat | Partner
Chantal Presilli

Key Contact

Rotterdam
Tax Lawyer | Advocaat | Counsel

Key Contact

Amsterdam
Advocaat | Counsel