hoge raad

News Update Hoge Raad

Week 44 | Derde niet aansprakelijk jegens Staat voor schade geleden door medewerking aan belastingontduiking
4 November 2022

CIVIEL

Derde niet aansprakelijk jegens Staat voor schade geleden door medewerking aan belastingontduiking
De Staat wil in deze zaak vergoeding van verweersters van de schade die de Staat heeft geleden door hun medewerking aan belastingontduiking. De HR verwerpt de opvatting van de Staat dat hij van een derde vergoeding kan vorderen van schade die bestaat in het (mogelijk) misgelopen bedrag waarop hij bij afwezigheid van het aan die derde verweten onrechtmatige handelen op grond van het belastingrecht ten aanzien van concrete belastingplichtige personen en entiteiten aanspraak zou (kunnen) hebben. De opvatting van de Staat is volgens de HR onverenigbaar met het uitgangspunt dat belastingen worden geheven uit kracht van een wet (legaliteitsbeginsel; art. 104 Grondwet). De opvatting van de Staat zou er immers toe leiden dat hij door middel van een privaatrechtelijke schadevergoeding ter zake van aan de Staat ontgane belasting, bedragen van een derde zou kunnen innen die de belastingdienst zich ten opzichte van de belastingplichtige met toepassing van de publiekrechtelijke regels die de grondslag voor de heffing vormen, niet zou kunnen verschaffen. 

ECLI:NL:HR:2022:1579

CIVIEL

Enquêteverzoek zonder redelijke grond in de zin van art. 2:350 lid 2 BW
Indien de ondernemingskamer een enquêteverzoek afwijst en daarbij beslist dat het naar haar oordeel niet op redelijke grond is gedaan, kan de rechtspersoon jegens de verzoeker aanspraak maken op schadevergoeding (art. 2:350 lid 2 BW). De HR oordeelt dat sprake is van een enquêteverzoek zonder redelijke grond indien het verzoek misbruik van procesrecht oplevert in de verhouding tot de rechtspersoon. Daarvan kan eerst sprake zijn als het verzoek is gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan de verzoeker de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand had moeten begrijpen dat het verzoek geen kans van slagen had. Rechters dienen terughoudend te zijn bij deze beoordeling vanwege het recht op toegang tot de rechter als bedoeld in art. 6 EVRM.

ECLI:NL:HR:2022:1580

FISCAAL

Liquidatieverlies te bepalen aan de hand van historisch opgeofferd bedrag en niet op basis van waardering openingsbalans
Als gevolg van de invoering van de Vpb-plicht voor overheidslichamen is belanghebbende sinds 1 januari 2016 belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. Op dat moment heeft zij haar aandelenbelang in twee deelnemingen fiscaal gewaardeerd op nihil, terwijl de historische kostprijs ruim vijf miljoen euro bedroeg. Nadat de beide deelnemingen zijn geliquideerd heeft belanghebbende in haar aangifte een liquidatieverlies geclaimd die is gebaseerd op die historische kostprijs. De inspecteur heeft dat geweigerd en stelt dat het opgeofferde bedrag dient te worden gesteld op de balanswaarde op 1 januari 2016, zijnde nihil. In dat geval kan geen liquidatieverlies worden gerealiseerd. De HR beslist dat er op basis van zowel de tekst als de strekking van de liquidatieverliesregeling geen aanleiding bestaat om te veronderstellen dat een liquidatieverlies buiten aanmerking dient te blijven voor zover die toerekenbaar is aan een periode waarin de belastingplichtige niet belastingplichtig was voor de vennootschapsbelasting. De HR wijst het beroep van de inspecteur af en staat het liquidatieverlies toe.

ECLI:NL:HR:2022:1578

Meld u aan voor de News Update Hoge Raad
Written by:

Key Contact

Amsterdam
Advocaat | Partner

Key Contact

Amsterdam
Advocaat | Counsel
Chantal Presilli

Key Contact

Rotterdam
Tax Lawyer | Advocaat | Counsel