hoge raad

News Update Hoge Raad

Week 16 | Lookalikes in het portretrecht
22 April 2022
22 april 2022

CIVIEL

Lookalikes in het portretrecht
In een reclamefilmpje is een lookalike van Max Verstappen gebruikt. Het hof had geoordeeld dat Verstappen zich hiertegen niet op grond van zijn portretrecht (art. 21 Aw) kon verzetten omdat duidelijk was dat het een lookalike betreft en niet Verstappen zelf. De HR casseert: een afbeelding van een lookalike kan onder omstandigheden worden aangemerkt als een portret van de persoon op wie hij lijkt. Daarvoor is niet alleen vereist dat deze persoon in de afbeelding van de lookalike kan worden herkend, maar ook dat de mogelijkheid tot herkenning door bijkomende omstandigheden is vergroot, zoals bijvoorbeeld door gebruik van grime en kleding, of de context waarin de afbeelding is openbaar gemaakt. Zo wordt voorkomen dat een afbeelding van iemand die toevallig op een ander lijkt, zonder meer wordt aangemerkt als een portret van die ander. De omstandigheid dat voor de aanschouwer duidelijk is dat de lookalike niet degene is op wie hij lijkt, staat niet eraan in de weg dat sprake kan zijn van een portret. Het karakter van de afbeelding, bijvoorbeeld een parodie, is niet van belang voor de vraag of sprake is van een portret. Dat karakter kan wel een rol spelen in de door art. 21 Aw voorgeschreven belangenafweging en kan meebrengen dat de geportretteerde geen redelijk belang heeft zich tegen openbaarmaking van het portret te verzetten.

ECLI:NL:HR:2022:621

CIVIEL

Beoordeling reconventionele vordering ingeval van een niet-ontvankelijk verzet
Het hof had eiser in zijn verzet niet-ontvankelijk verklaard en zijn bij verzetexploot ingestelde reconventionele vorderingen afgewezen. In cassatie wordt aangevoerd dat het hof heeft miskend dat wanneer de opposant er niet in slaagt de procedure in conventie te heropenen, geen procedure in reconventie aanhangig kan worden gemaakt, hetgeen dan ook in reconventie tot niet-ontvankelijkheid zou moeten leiden. De HR stelt voorop dat het exploot van verzet op grond van art. 147 lid 1 Rv geldt als conclusie van antwoord. Een te laat ingesteld verzet doet het exploot van verzet in zijn functie van conclusie van antwoord te laat zijn. Indien in het exploot van verzet een reconventionele vordering is opgenomen, kan, als de betrokken partij te kennen geeft ingeval van niet-ontvankelijkheid in het verzet toch beoordeling van haar vordering te wensen, het exploot worden aangemerkt als een gewone dagvaarding, die een nieuwe procedure inluidt. Het hof heeft die vaststelling niet gedaan. De HR casseert en doet de zaak zelf af door eiser niet-ontvankelijk te verklaren in zijn reconventionele vorderingen.

ECLI:NL:HR:2022:585

CIVIEL

Inschrijving in het rechtsmiddelenregister
Op grond van art. 3:301 lid 2 BW moet een rechtsmiddel tegen een uitspraak waarvan de rechter heeft bepaald dat zij in de plaats treedt van een (deel van een) leveringsakte van een registergoed, op straffe van niet-ontvankelijkheid binnen acht dagen na het instellen ervan worden ingeschreven in het rechtsmiddelenregister. Deze bepaling heeft een beperkte strekking. Gelet op de zware sanctie van niet-ontvankelijkheid is er geen grond om het toepassingsbereik van de bepaling uit te breiden tot gevallen die niet door de wettekst worden bestreken. Eiser had cassatieberoep ingesteld tegen het arrest in de bodemzaak, maar niet tegen het arrest in kort geding waarvan was bepaald dat het in de plaats trad van (een deel van) de leveringsakte. De HR oordeelt dat artikel 3:301 lid 2 BW niet van toepassing is op gevallen waarin niet is bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van de leveringsakte, zoals in casu het arrest in de bodemzaak, ook niet als dat wel is bepaald in een uitspraak in een kort geding dat met de bodemzaak samenhangt.

ECLI:NL:HR:2022:617


Meld u aan voor de News Update Hoge Raad
Written by: