Competition Litigation

News Update Class Actions

Rechtbank Den Haag veroordeelt Shell tot reductie CO2-uitstoot met 45% in 2030
27 mei 2021
27 mei 2021

De rechtbank in Den Haag (rechtbank) heeft in een baanbrekende uitspraak Royal Dutch Shell (RDS) verplicht om de CO2 uitstoot (Scope 1 tot en met 3), van het gehele Shell-concern (RDS en andere Shell-maatschappijen) in 2030 met 45% te reduceren ten opzichte van het niveau in 2019. Het is voor het eerst dat een rechter een privaat bedrijf heeft veroordeeld tot een procentuele reductie van haar totale CO2-uitstoot binnen een bepaalde termijn.

In deze News Update geven wij een overzicht van de voornaamste bevindingen van het vonnis die voor bedrijven van belang (kunnen) zijn. Vervolgens gaan wij nader in op de gevolgen van deze uitspraak.

DE TIEN VOORNAAMSTE BEVINDINGEN VAN HET VONNIS

  1. De rechtbank heeft geoordeeld dat elk bedrijf een individuele plicht heeft om de CO2-uitstoot te verminderen, ongeacht de bestaande verplichtingen van staten. Deze individuele plicht vloeit voort uit het Nederlandse recht inzake onrechtmatige daad: de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm (een open norm), als bedoeld in art. 6:162 BW. Deze zorgvuldigheidsnorm wordt vastgesteld door een afweging van alle relevante feiten en omstandigheden van het geval. De rechtbank kent in het vonnis met name gewicht toe aan de UN Guiding Principles, waarin aan bedrijven een gedragsnorm wordt opgelegd om de mensenrechten na te leven, welke norm zwaarder weegt dan nationaal recht.
  2. Het vonnis is in principe van belang voor alle in Nederland gevestigde bedrijven, en met name voor die bedrijven die in staat zijn direct of indirect, middels (concern)beleid, invloed uit te oefenen op de CO2-uitstoot wereldwijd en deze te beperken.
  3. De mate van verantwoordelijkheid van een bedrijf om de CO2-uitstoot te beperken is afhankelijk van haar omvang en de gevolgen van haar CO2-uitstoot. Bedrijven worden geacht gepaste actie te ondernemen in verhouding tot de omvang van hun verantwoordelijkheid, waartoe in het geval van RDS tevens kan behoren het reduceren van haar olie- en gaswinningsactiviteiten, dan wel deze niet verder uit te breiden.
  4. De verplichting tot het reduceren van de CO2-uitstoot betreft elke vorm van uitstoot, zowel Scope 1, 2 als 3.
  5. Ten aanzien van de eigen activiteiten (zowel Scope 1 als Scope 2) bestaat er een resultaatsverplichting om een vermindering van de CO2-uitstoot met 45% te realiseren, terwijl er jegens toeleveranciers en consumenten (zowel Scope 2 als Scope 3) een zwaarwegende inspanningsverplichting bestaat. Hoever deze inspanningsverplichting strekt, is nog onduidelijk. Aangezien er een algemene vermindering van 45% van de totale CO2-uitstoot wordt bevolen, kan deze worden gecompenseerd tussen de verschillende soorten uitstoot (Scope 1 t/m 3).
  6. Ten aanzien van het te volgen reductiepad volgt de rechtbank in zijn algemeen het IPCC SR15-rapport (2018), dat uitgaat van een CO2-vermindering met 45% in 2030 ten opzichte van het niveau in 2010. In het geval van RDS is echter 2019 (het jaar waarin de gerechtelijke procedure was ingesteld) genomen als peiljaar.
  7. De rechtbank lijkt een verplichting vast te stellen voor bedrijven om de gevolgen van hun Scope 1 t/m 3 uitstoot te beoordelen en te monitoren, ongeacht de mate van controle en invloed die een bedrijf over deze uitstoot uitoefent.
  8. Op (Scope 1 t/m 3) uitstoot die binnen de EU ETS valt (of vergelijkbare, afdoende functionerende emissiehandelssystemen elders ter wereld), is een vrijwarende werking van toepassing. Voor deze vormen van uitstoot wordt in het vonnis geen aanvullende reductieverplichting opgelegd.
  9. De rechtbank oordeelt dat het huidige (concern)beleid van RDS waarschijnlijk onvoldoende is om aan de reductienorm van 45% te voldoen. Aangezien de rechtbank een schending van de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm imminent acht, heeft zij RDS verplicht om uiterlijk eind 2030 aan de hierboven genoemde emissienorm te voldoen.
  10. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat inhoudt dat onmiddellijk aan de in de uitspraak opgelegde verplichtingen dient te worden voldaan, ook al gaat RDS tegen de uitspraak in beroep.

HET VONNIS

De zaak tegen RDS was door verschillende milieubeschermingsgroeperingen (MBG) aangespannen, waaronder Milieudefensie en Greenpeace. De MBG stelden dat het niet afdoende reduceren van de CO2-uitstoot door RDS een onrechtmatige daad vormde. Art. 6:162 BW schrijft voor dat het niet naleven van een zorgvuldigheidsplicht een onrechtmatige daad kan opleveren. Bij het in een specifiek geval vaststellen van de zorgvuldigheidsplicht dienen alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking te worden genomen. De MBG stelden dat op RDS een algemene civielrechtelijke zorgplicht rust om gevaarlijke klimaatverandering tegen te gaan, waarbij de inhoud van de zorgplicht indirect dient te worden vastgesteld op grond van art. 2 (recht op leven) en art. 8 (recht op eerbiedigen van privé-, familie- en gezinsleven) van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De zaak tegen RDS vertoont belangrijke overeenkomsten met de recente Urgenda-zaak. De Hoge Raad oordeelde op 20 december 2019 in de zaak Urgenda dat er op grond van art. 2 en art. 8 EVRM een verplichting op de Nederlandse Staat rust om 'gevaarlijke klimaatverandering' te voorkomen en dat de Staat derhalve de uitstoot van CO2 (eind) 2020 ten opzichte van 1990 met minimaal 25% diende te beperken. In de rechtszaak tegen RDS stelden de MBG dat op bedrijven zoals RDS een vergelijkbare verplichting rustte.

De rechtbank overwoog dat voor het toekennen van de vorderingen van de MBG twee vragen beantwoord dienden te worden: (i) rust er op RDS een verplichting om haar CO2-uitstoot te beperken, en zo ja (ii) wordt deze verplichting door RDS geschonden?

(i) Rust er op RDS een verplichting om haar CO2-uitstoot te beperken?
Voor wat betreft de eerste vraag oordeelde de rechtbank dat RDS, op grond van de zorgvuldigheidsnorm van art. 6:162 BW, jegens de Nederlandse bevolking verplicht is om haar CO2-uitstoot zodanig te reduceren dat de gevolgen van gevaarlijke klimaatverandering worden beperkt. De rechtbank betrok in dit oordeel dat de aanpak van gevaarlijke klimaatverandering urgent is, dat het algemeen bekend is dat het aanzienlijk terugdringen van de CO2-uitstoot noodzakelijk is om gevaarlijke klimaatverandering te voorkomen, alsmede de hoeveelheid CO2 die RDS uitstoot en de invloed die RDS uitoefent over de Shell-groep en diens activiteiten om de CO2-uitstoot te verminderen. De rechtbank oordeelde verder dat alhoewel RDS niet rechtstreeks is gebonden aan art. 2 en art. 8 EVRM (alleen staten zijn gebonden aan mensenrechtenverdragen), deze normen worden meegewogen bij het vaststellen van de zorgvuldigheidsnorm. Er rust derhalve op RDS een verplichting om te voorkomen dat haar activiteiten resulteren in een schending van de mensenrechten, inclusief het beperken van gevaarlijke klimaatverandering. Dit wordt ook bevestigd door soft law zoals de UN Guiding Principles on Business and Human Rights, die door RDS worden onderschreven.

Van belang is dat de rechtbank oordeelde dat gevaarlijke klimaatverandering een bedreiging voor de mensenrechten vormt. De in de UN Guiding Principles opgenomen verantwoordelijkheid van bedrijven om de mensenrechten na te leven vormt een gedragsnorm voor bedrijven die zwaarder weegt dan nationaal recht. Op grond van deze zorgvuldigheidsnorm zijn bedrijven verplicht mensenrechtenschendingen te voorkomen voor zover deze worden veroorzaakt door hun eigen handelingen en rust er op hen een inspanningsverplichting om dergelijke schendingen te voorkomen in hun gehele, wereldwijde waardeketen. Rekening houdend met de reductietrajecten die volgens de Intergouvernementele Werkgroep inzake Klimaatverandering (IPCC) nodig zijn om gevaarlijke klimaatverandering te voorkomen, heeft de rechtbank geoordeeld dat er op RDS een resultaatverplichting rust om de CO2-uitstoot per 2030 met 45% te beperken. Daarnaast rust op RDS een inspanningsverplichting om een vergelijkbare CO2-reductie te bewerkstelligen onder haar toeleveranciers en de afnemers van haar producten. Aangezien er aan RDS een algemene vermindering van 45% van de totale CO2-uitstoot wordt opgelegd, kan deze worden gecompenseerd tussen de verschillende soorten uitstoot (Scope 1 t/m 3). De rechtbank erkent dat de wereld voor een tweeledige uitdaging staat: aan de ene kant het voorkomen van gevaarlijke klimaatverandering, en aan de andere kant het tegemoetkomen aan de energiebehoefte van een snelgroeiende wereldbevolking. Dit ontslaat RDS echter niet van haar verplichting om haar CO2-uitstoot te verminderen, aangezien de rechtbank overweegt dat in de groeiende energiebehoefte dient te worden voorzien terwijl tegelijkertijd dient te worden voldaan aan de noodzakelijke klimaatdoelstellingen.

(ii) Wordt de verplichting om de CO2-uitstoot te beperken door RDS geschonden?
Ten aanzien van de tweede vraag oordeelde de Rechtbank dat, alhoewel er nog geen sprake is van een schending, de huidige reductiedoelstellingen en groeistrategie van RDS ten aanzien van haar olie- en gasactiviteiten aanleiding geven tot het sterke vermoeden dat RDS niet aan haar reductieverplichtingen zal voldoen. Omdat er een gerechtvaardigde vrees bestaat dat RDS niet aan haar reductieverplichtingen zal voldoen, heeft de rechtbank besloten RDS te verplichten om de hierboven genoemde reductienormen na te leven.

Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat inhoudt dat onmiddellijk aan de in de uitspraak opgelegde verplichtingen dient te worden voldaan, ook al gaat RDS tegen het vonnis in beroep. De rechtbank merkte verder op dat de imminente schending door RDS van haar reductieverplichting op zich niet impliceert dat de huidige CO2-uitstoot van RDS onwettig is, reden waarom dit deel van de vordering van de MBG werd afgewezen.

Tot slot, de rechtbank heeft in dit baanbrekende vonnis vastgesteld dat er op privéondernemingen een wettelijke en afdwingbare verplichting rust, gezien hun zorgplicht op grond van het Nederlandse recht inzake onrechtmatige daad, om de CO2-uitstoot te verminderen om te voldoen aan hun reductiedoelstellingen teneinde gevaarlijke klimaatverandering te voorkomen. RDS zal hoogstwaarschijnlijk tegen het vonnis bij het Hof Den Haag in beroep gaan. Tegen elke uitspraak van het Hof kan vervolgens cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad. Het zal dan ook nog enkele jaren duren voordat de hoogste rechtsinstantie in Nederland in deze zaak definitief uitspraak heeft gedaan.

GEVOLGEN VOOR ANDERE BEDRIJVEN

Deze uitspraak heeft ook voor andere bedrijven verstrekkende gevolgen. Het is niet uitgesloten dat de MBG, aangemoedigd door hun succes in het geding tegen RDS, een poging zullen doen om vergelijkbare vorderingen in te stellen tegen andere (grote) bedrijven om naleving van de doelstellingen voor de CO2-uitstoot af te dwingen. Hoewel het nog geruime tijd zal duren voordat de Hoge Raad definitief uitspraak heeft gedaan in deze zaak, is het voor bedrijven zaak om hun milieubeleid alvast tegen het licht te houden en te beoordelen in welke mate dit beleid voorziet in een vermindering van de CO2-uitstoot en of dit beleid zal leiden tot een vermindering van de CO2-uitstoot met 45%. Hierdoor zou het risico van vergelijkbare vorderingen als tegen RDS kunnen worden voorkomen.

Wij beschikken over de juiste deskundigen om de klimaatwetgeving te beoordelen, risico's te beperken en mogelijkheden te onderzoeken. Onze Climate Risk & Sustainability experts staan ter beschikking om al uw vragen te beantwoorden.
Written by:

Key Contact

Amsterdam
Advocaat | Partner

Key Contact

Amsterdam
Advocaat | Partner
Nadir Koudsi

Key Contact

Amsterdam
Advocaat | Senior Associate

Key Contact

Amsterdam
Advocaat | Associate