employment

News Update Employment & Pensions

Aanzeggen doe je schriftelijk
25 oktober 2022

Artikel 7:668 lid 1 BW bepaalt dat een werkgever de werknemer, uiterlijk een maand voordat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt, schriftelijk moet informeren of deze wordt verlengd en zo ja onder welke voorwaarden. Als een werkgever nalaat de werknemer te informeren over al dan niet verlengen, heeft de werknemer recht op een aanzegvergoeding van een bruto maandsalaris. Als de werkgever niet tijdig heeft aangezegd, is hij de werknemer een vergoeding naar rato verschuldigd.

In dit arrest komt de vraag aan de orde of de aanzegvergoeding ook verschuldigd is wanneer de werkgever de mededeling, dat de arbeidsovereenkomst niet wordt voortgezet, alleen mondeling heeft gedaan en de werknemer daarvan geen nadeel heeft ondervonden. 

De werknemer had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd die op 1 december 2019 zou aflopen. Op 30 oktober 2019 vertelde de werkgever tijdens een gesprek met de werknemer dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd. De werknemer vond per 1 december 2019 een nieuwe baan bij een andere werkgever, maar diende toch een verzoek in bij de kantonrechter om de werkgever te veroordelen tot betaling van een aanzegvergoeding van één maandsalaris, omdat de aanzegging niet schriftelijk was gedaan.

De kantonrechter wees het verzoek van de werknemer af, omdat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als de aanzegvergoeding moet worden betaald, nu de werkgever de werknemer mondeling heeft laten weten dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd en de werknemer daar geen nadeel van heeft ondervonden.

Het hof oordeelde in hoger beroep anders en gaf aan dat hoewel de werknemer geen nadeel heeft geleden doordat de aanzegging niet schriftelijk maar mondeling is gedaan, alleen onder bijzondere omstandigheden kan worden afgeweken van de verplichting om de aanzegvergoeding te betalen. Het hof veroordeeld de werkgever alsnog tot betaling van de aanzegvergoeding. 

De werkgever stelde cassatie in tegen de beschikking van het hof. 

De Hoge Raad geeft aan dat de rechter terughoudend moet zijn bij de beoordeling van de vraag of de toepassing van een wettelijke regel in een specifiek geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Die terughoudendheid geldt te meer wanneer het een regel van dwingend recht betreft, zoals in het geval van artikel 7:668 BW, en wanneer in die wettelijke regel een belangenafweging door de wetgever besloten ligt. In die context kan een beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid alleen in uitzonderlijke gevallen slagen. 

De wetgever heeft er bewust voor gekozen, dat de werkgever die niet schriftelijk aanzegt, de aanzegvergoeding aan de werknemer verschuldigd is. Die vergoeding heeft het karakter van een 'prikkel tot naleving' van de verplichting tot schriftelijke aanzegging. De Hoge Raad oordeelt dat de aanzegvergoeding steeds verschuldigd is als niet schriftelijk wordt aangezegd, ook als voor de werknemer duidelijk was dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden voortgezet of de werknemer geen nadeel heeft geleden door het niet naleven van de schriftelijkheidseis.

Het belang van deze uitspraak is dat de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid slechts in uitzonderlijke gevallen regels van dwingend recht aan de kant kan schuiven. Gelet op de bedoeling van de wetgever met art. 7:668 lid 1 BW zal een werkgever in principe altijd gehouden kunnen worden om de aanzegvergoeding te betalen indien de aanzegging niet (ook) schriftelijk is gedaan. 

HR 7 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1374 
Written by:

Key Contact

Amsterdam
Advocaat | Partner