HR komt terug op Fafiani/KSN

News Update Hoge Raad

Week 21 | HR komt terug op Fafiani/KSN
26 mei 2023

HR komt terug op Fafiani/KSN 

CIVIEL

De HR komt terug op de in Fafiani/KSN aanvaarde uitzondering op de devolutieve werking: in een geval waarin een vordering in reconventie is ingesteld op dezelfde grondslag als waarop in conventie verweer is gevoerd en de rechtbank die grondslag heeft verworpen (en dus ook de daarop stoelende reconventionele vordering heeft afgewezen) dan zal dit verweer in het hoger beroep van de uitspraak in conventie ten gunste van de geïntimeerde opnieuw moeten worden beoordeeld indien de grieven van de appellant tegen de afwijzing van de vordering in conventie daartoe aanleiding geven en het verweer niet is prijsgegeven. Dit is ook zo als de geïntimeerde tegen de afwijzing van de vordering in reconventie – wegens het verwerpen van die grondslag –  niet in hoger beroep is gegaan. Dit is anders indien de appellant het gezag van gewijsde inroept van die beslissing welke ten grondslag ligt aan zowel de afwijzing van de vordering in reconventie als de verwerping van dat verweer.

ECLI:NL:HR:2023:784

Prejudiciële vragen over achteraf-betaalservice in het licht van de Richtlijn consumentenkrediet

CIVIEL

De HR beantwoordt prejudiciële vragen gesteld door de kantonrechter over vorderingen uit hoofde van een achteraf-betaalservice en de beoordeling van dergelijke vorderingen door de rechter in het licht van de Richtlijn consumentenkrediet. Deze vragen zien onder meer op wanneer een uitstel van betaling moet worden aangemerkt als een krediet in de zin van de titel 7.2A BW, waarmee de Richtlijn consumentenkrediet is geïmplementeerd, en de uitleg van relevante begrippen voor de uitzondering voor kredietovereenkomsten 'zonder rente en andere kosten' of waarbij slechts 'onbetekenende kosten' worden gerekend (art. 7:58 lid 2 sub e BW). De HR heeft op zijn beurt het voornemen vragen aan het HvJEU te stellen over of ook vertragingsrente en buitengerechtelijke kosten als kosten in de zin van deze bedingen in aanmerking moeten worden genomen. 

ECLI:NL:HR:2023:778

Object bewijsvermoeden omtrent schade aan verhuurde zaak

CIVIEL

Art. 7:218 BW bepaalt dat de huurder aansprakelijk is voor schade aan de verhuurde zaak die is ontstaan door een hem toe te rekenen tekortschieten in de nakoming van een verplichting uit de huurovereenkomst. Daarbij schrijft lid 2 voor dat alle schade wordt vermoed daardoor te zijn ontstaan, behoudens brandschade en, in geval van huur van een gebouwde onroerende zaak of een gedeelte daarvan, schade aan de buitenzijde van het gehuurde. De HR oordeelt dat dit bewijsvermoeden niet alleen betrekking heeft op het causale verband tussen de tekortkoming en de schade, maar ook op de aanwezigheid van een tekortkoming. Deze uitleg, aldus de HR, strookt met de bedoeling van de wetgever, alsook met de ratio en formulering van art. 7:218 BW. 

ECLI:NL:HR:2023:775

 

 

Written by:

Key Contact

Amsterdam
Advocaat | Partner

Key Contact

Amsterdam
Advocaat | Counsel