hoge raad, hr, omslagstelsel, pensioenrecht, stelselwijziging

News Update Hoge Raad

Week 9 | Misbruik machtspositie door toepassing van ongelijke voorwaarden 
1 maart 2024

Misbruik machtspositie door toepassing van ongelijke voorwaarden

Civiel

De beoordeling of prijsdiscriminatie die door een onderneming met een machtspositie wordt gehanteerd ten opzichte van haar afnemers een nadeel bij de mededinging in de zin van art. 102, onder c, VWEU kan opleveren, vergt een analyse van alle relevante omstandigheden van het concrete geval, zo oordeelt de HR. Om dergelijk nadeel te kunnen vaststellen is vereist dat de prijsdiscriminatie invloed heeft op de kosten, winsten of enig ander relevant belang en daarmee op de concurrentiepositie van de betrokken afnemer. De rechter kan onder meer in zijn oordeelsvorming betrekken: de machtspositie van de onderneming, de onderhandelingsmacht met betrekking tot de tarieven en de vraag of de tarieven door een andere instantie zijn vastgesteld, de voorwaarden en modaliteiten waaronder de tarieven zijn opgelegd, de duur en hoogte daarvan alsmede het (beperkte) deel dat de tarieven uitmaken van de totale kosten voor het aanbieden van de producten en/of diensten, en het belang van de onderneming met een machtspositie om de betrokken afnemer van de stroomafwaartse markt te verdrijven. Het enkele bestaan van een direct nadeel voor de betrokken afnemer waaraan voor een gelijkwaardige prestatie een hogere prijs wordt opgelegd ten opzichte van de tarieven die van toepassing zijn op zijn concurrenten, betekent echter nog niet dat de mededinging wordt of zou kunnen worden vervalst.

ECLI:NL:HR:2024:300

Klaagschrift tegen vorderen camerabeelden vechtpartij supermarkt

Straf

Nadat een supermarktklant is aangesproken op het niet dragen van een mondkapje ontstaat een vechtpartij. Twee filiaalmanagers van de supermarkt worden vervolgd voor mishandeling van de klant. Een van hen is ook bestuurder en indirect aandeelhouder van de B.V. die de supermarkt exploiteert. Nadat de camerabeelden zijn gevorderd van die B.V. ten behoeve van het opsporingsonderzoek, betoogt zij in een beklagprocedure dat de beelden niet gevorderd hadden mogen worden en moeten worden vernietigd, omdat de mishandeling (potentieel) ook kan worden toegerekend aan de B.V. Volgens de B.V. gold daarom het verbod om een vordering te richten tot een (rechts)persoon die zich blootstelt aan eigen vervolging door aan de vordering mee te werken. De HR stelt voorop dat een dergelijk beklag ook kan worden gedaan nadat camerabeelden al zijn verstrekt. De beelden mogen in beginsel al wel worden gebruikt voor het opsporingsonderzoek in afwachting van de beklagprocedure. Verder oordeelt de HR dat als het OM zoals in dit geval aangeeft dat een klager feitelijk niet als verdachte is aangemerkt, de beklagrechter mede op die basis mag aannemen dat de klager zich niet daadwerkelijk heeft blootgesteld aan vervolging door aan de vordering te voldoen. 

ECLI:NL:HR:2024:286

Meld u aan voor de News Update Hoge Raad

Written by:

Key Contact

Amsterdam
Advocaat | Counsel

Key Contact

Amsterdam
Advocaat | Counsel

Key Contact

Amsterdam
Advocaat | Counsel