hoge raad, hr

News Update Hoge Raad

Week 11 | Beëindiging dienstverband langdurig zieke werknemer
15 maart 2024

Beëindiging dienstverband langdurig zieke werknemer 

Civiel

De HR oordeelde eerder in de Xella-beslissing (HR 8 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1734) dat een werkgever in beginsel verplicht is in te stemmen met een voorstel van een langdurig zieke werknemer om de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen onder toekenning van een vergoeding ter hoogte van de wettelijke transitievergoeding. Hierop bestaat een uitzondering als de werkgever een gerechtvaardigd belang heeft bij instandhouding van de arbeidsovereenkomst. De HR verduidelijkt in deze uitspraak dat de beoordeling of sprake is van deze uitzonderingsgrond dient plaats te vinden naar het moment dat de werknemer het voorstel tot beëindiging heeft gedaan. Voor zover van belang dienen ook feiten en omstandigheden te worden betrokken die zich voor of na dat moment hebben voorgedaan. 

ECLI:NL:HR:2024:400

Verhuurder mag nakoming van zijn verplichting tot verschaffen van huurgenot opschorten

Civiel

De HR oordeelt over een geval waarin de huurder is opgehouden de huur te betalen en het gehuurde heeft verlaten, waarna de verhuurder het gehuurde voor de huurder heeft afgesloten. De HR oordeelt dat geen rechtsregel bestaat die inhoudt dat de verhuurder geen opschortingsbevoegdheid toekomt op de grond dat hij na het eventuele aanzuiveren van de huurachterstand, niet alsnog het huurgenot over de periode van de opschorting kan verschaffen.

ECLI:NL:HR:2024:389

Prejudiciële beslissing verschoningsrecht

Civiel/straf

Het OM heeft in het kader van een opsporingsonderzoek naar een cliënte van advocaten kennisgenomen van een aantal e-mails gewisseld tussen die advocaten en de cliënte. In een van de procedures die daarover loopt, heeft het Hof Den Bosch prejudiciële vragen aan de HR gesteld over het verschoningsrecht. In de prejudiciële beslissing formuleert de HR uitgangspunten en een aantal stappen hoe bij de opsporing moet worden omgegaan met gegevens die (vermoedelijk) onder het verschoningsrecht van advocaten vallen. 

De HR heeft bepaald dat de betrokkenheid van een andere autoriteit is aangewezen bij de beoordeling van gegevens als die (vermoedelijk) object zijn van het verschoningsrecht. Dat betekent dat als het nodig is kennis te nemen van gegevens om te beoordelen of die onder het verschoningsrecht van een advocaat vallen, de officier van justitie of opsporingsambtenaren dat niet zelf mogen doen. Een rechter-commissaris zal dan kennis moeten nemen van de gegevens en moeten beoordelen of die onder het verschoningsrecht vallen. Als, bijvoorbeeld, de officier van justitie dat wel zelf zou doen, wordt volgens de HR het beginsel ondergraven dat eenieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking om bijstand en advies tot de verschoningsgerechtigde moet kunnen wenden.

Ook stelt de HR de belangrijke positie van de verschoningsgerechtigde vast. De verschoningsgerechtigde moet in beginsel in staat worden gesteld om zich uit te laten over zijn verschoningsrecht en de gegevens. Het OM en de politie moeten dat standpunt van de verschoningsgerechtigde eerbiedigen, tenzij dit standpunt zonder twijfel onjuist is. Het is de rechter-commissaris die uiteindelijk beoordeelt of dat standpunt van de verschoningsgerechtigde juist is.

ECLI:NL:HR:2024:375

Beklag over verschoningsrecht na beslissing RC

Straf

Het OM heeft in het kader van een opsporingsonderzoek onder meer beslag gelegd op digitale gegevens. Daar wordt tegen geklaagd, omdat dit zou zien op verschoningsgerechtigde gegevens. De advocaten- en notariskantoren wiens verschoningsrecht het betrof, hadden eerder al geklaagd. De klacht was afgewezen. De HR oordeelt nu dat de klager om die reden niet-ontvankelijk is in het cassatieberoep: het oordeel in de beklagprocedure van de verschoningsgerechtigde moet tot uitgangspunt worden genomen. 

Ook oordeelt de HR over de klacht gebaseerd op artikel 552a Sv. De RC had een beschikking gewezen en de inbeslagneming toelaatbaar geoordeeld voor zover het gaat om de gegevens die resteren nadat onder leiding van de RC een schifting had plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat klager beschikt over een “kopie van back up systeem” dat in beslag is genomen. De rechtbank heeft aangegeven dat schifting van gegevens op zo’n manier heeft plaatsgevonden dat voldoende is gewaarborgd dat verschoningsrecht niet door strafrechtelijk onderzoek wordt geschonden. Daarin ligt ook het oordeel besloten dat niet aannemelijk is dat nog gegevens onder beslag vallen ten aanzien waarvan een andere geheimhouder verschoningsrecht kan uitoefenen en dat geen grond bestaat voor nadere schifting onder leiding van RC. Dat oordeel getuigt niet van onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk, aldus de HR. 

De HR neemt hierbij mee dat volgens door klager weliswaar is aangevoerd dat een aantal door de advocaten aangedragen zoektermen niet door de RC zijn gebruikt, maar dat slechts in algemene bewoordingen is aangevoerd dat “potentieel grote hoeveelheden geheimhoudercorrespondentie niet uit dataset [zijn] gehaald”, en ook niet door de klager concrete aanknopingspunten zijn verschaft op welke nog onder beslag vallende gegevens het verschoningsrecht nog van toepassing kan zijn. 

ECLI:NL:HR:2024:316

Uruguayaanse bronbelasting is niet verrekenbaar volgens de HR 

Fiscaal

Belanghebbende heeft het standpunt ingenomen dat de in 2015 in Uruguay ingehouden bronbelasting moet worden verrekend met de door haar verschuldigde vennootschapsbelasting omdat (i) Uruguay als een ontwikkelingsland moet worden aangemerkt zoals bedoeld in artikel 36 jo art. 6 Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 dan wel (ii) een verschil in behandeling van ontwikkelingslanden en niet-ontwikkelingslanden in strijd is met de vrijheid van kapitaalverkeer. Volgens de inspecteur is verrekening niet mogelijk omdat Uruguay een niet-verdragsland is dat vanaf 2001 niet meer is aangemerkt als ontwikkelingsland. De HR oordeelt dat het onderscheid tussen investeringen in ontwikkelingslanden en niet-ontwikkelingslanden (zoals Uruguay) geoorloofd is omdat het betrekking heeft op objectief niet vergelijkbare situaties en daardoor niet in strijd is met de vrijheid van kapitaalverkeer. Het cassatieberoep is ongegrond.

ECLI:NL:HR:2024:391

Meld u aan voor de News Update Hoge Raad

Written by:

Key Contact

Rotterdam
Advocaat | Partner
Marianne Bloos

Key Contact

Amsterdam
Advocaat | Of Counsel
Chantal Presilli

Key Contact

Rotterdam
Tax Lawyer | Advocaat | Counsel