News Update Hoge Raad

Week 20 | Periodieke betalingen: aanvangsmoment verjaringstermijn vordering uit onverschuldigde betaling
16 mei 2025

Periodieke betalingen: aanvangsmoment verjaringstermijn vordering uit onverschuldigde betaling

Civiel

De verjaringstermijn van art. 3:309 BW begint te lopen op de dag na die waarop de schuldeiser daadwerkelijk in staat is een rechtsvordering tot terugbetaling in te stellen. Dit kan niet eerder zijn dan op de dag na die waarop de vordering uit onverschuldigde betaling is ontstaan. Dit geldt ook als de schuldeiser al eerder ermee bekend is dat de vordering uit onverschuldigde betaling zal ontstaan en wie de ontvanger van de onverschuldigde betaling zal zijn. Indien periodieke betalingen zonder rechtsgrond worden verricht, ontstaat telkens op het moment van de betaling een afzonderlijke vordering uit onverschuldigde betaling. 

ECLI:NL:HR:2025:761

Aanvullende werking van redelijkheid en billijkheid wijzigt contractuele bepaling niet

Civiel

Partijen waren een opzegtermijn van één maand met elkaar overeengekomen. Het hof heeft die contractuele opzegtermijn op grond van gewijzigde omstandigheden – in dit geval een intensiever geworden samenwerking tussen partijen – 'vervangen' door een termijn van drie respectievelijk twee maanden. De HR oordeelt dat het hof uitgaat van een juiste rechtsopvatting, omdat de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid in het geval van gewijzigde omstandigheden niet een contractuele bepaling kan uitschakelen. Weliswaar kan de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid meebrengen dat de opzeggende partij een vergoeding dient te betalen – en kan daarbij van belang zijn of een opzeggende partij een langere opzegtermijn gunt dan de contractuele opzegtermijn – maar op een dergelijke toepassing van de aanvullende werking berust het oordeel van het hof niet. 

ECLI:NL:HR:2025:763

Onteigening: toepassing eliminatieregel

Civiel

Bij het bepalen van de schadeloosstelling op grond van art. 40c (oud) Onteigeningswet worden voordelen of nadelen die voortvloeien uit het werk waarvoor wordt onteigend, samenhangende overheidswerken of de plannen daarvoor buiten beschouwing gelaten. In deze zaak had de onteigening 'haar schaduw vooruitgeworpen'. De eigenaar verkocht voor de relevante peildatum voor de onteigening al het overblijvende deel van het perceel dat niet werd onteigend vrijwillig aan een derde. Die verkoop was ingegeven door de aanstaande onteigening. De HR oordeelt dat die vrijwillige verkoop niet belet dat voor de vaststelling van de schadevergoeding op grond van redelijkheid de verkoop van het gehele perceel tot uitgangspunt zou moeten worden genomen. 

ECLI:NL:HR:2025:757

Het Cassatieseminar: de Hoge Raad en politiek 

Op 2 juni organiseren wij het Cassatieseminar: De Hoge Raad en politiek. Tijdens het seminar zullen sprekers uit de rechtspraak, politiek, wetenschap en public interest litigationpraktijk spreken en aan de hand van stellingen met elkaar in debat treden. Lees hier meer. 

 

 

 

Written by: