
News Update Hoge Raad
7 juli 2023
HR oordeelt over doorontwikkelde productvormgeving
CIVIEL
Het auteursrecht van de bewerker van een ander origineel werk is beperkt tot de toegevoegde elementen die een eigen, oorspronkelijk karakter hebben en het persoonlijk stempel van de bewerker dragen. Als auteursrechten op het oorspronkelijke werk en dat op de bewerking in één hand zijn, kan de rechthebbende beide auteursrechten in stelling brengen tegen een inbreukmaker. De omstandigheid dat de beide auteursrechten in één hand zijn, betekent echter niet dat het auteursrecht op de bewerking ook het auteursrecht op het oorspronkelijke werk omvat.
Vervaltermijn voor schending mededelingsplicht aan verzekeraar vangt aan bij voldoende zekerheid over het bestaan van die schending
CIVIEL
Verzekeringnemers zijn verplicht de verzekeraar vóór het sluiten van de overeenkomst alle feiten mede te delen waarvan deze weet of behoort te begrijpen dat de beslissing om de verzekering te sluiten daarvan afhangt of kan afhangen (art. 7:928 lid 1 BW). Voldoet de verzekeringnemer niet aan deze mededelingsplicht, dan is de verzekeraar geen uitkering verschuldigd indien hij bij kennis van de ware stand van zaken niet de verzekering zou hebben gesloten (art. 7:930 lid 4 BW). Dit gevolg kan de verzekeraar slechts inroepen indien hij de verzekeringnemer binnen twee maanden na ontdekking van de schending van de mededelingsplicht wijst op die schending en de mogelijke gevolgen daarvan (art. 7:929 lid 1 BW). Onduidelijk was of deze vervaltermijn aanvangt op het moment dat de verzekeraar daadwerkelijk ontdekt dat de mededelingsplicht is geschonden of op het moment dat hij dit had behoren te ontdekken. De HR beslist dat de vervaltermijn van twee maanden in art. 7:929 lid 1 BW pas gaat lopen als de verzekeraar voldoende zekerheid heeft verkregen dat de mededelingsplicht is geschonden. Wanneer de verzekeraar de bedoelde zekerheid heeft verkregen, en in welke mate hij onderzoek moet doen naar een mogelijke schending van de mededelingsplicht, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Partijen kunnen overeenkomen dat iedere tekortkoming steeds ontbinding rechtvaardigt
CIVIEL
Art. 6:265 lid 1 BW bepaalt dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een overeenkomst de wederpartij de bevoegdheid geeft om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden tenzij de tekortkoming, vanwege haar aard of geringe betekenis, de ontbinding niet rechtvaardigt. In het kader van een geschil over een garantiebepaling in een huurovereenkomst heeft de HR beslist dat de tenzij-bepaling van art. 6:265 lid 1 BW van regelend recht is. Partijen kunnen daarvan dus afwijken in hun overeenkomst en bepalen dat iedere tekortkoming, ook een geringe, ontbinding daarvan rechtvaardigt.