Vennootschapsbelasting
1. Overgangsregeling voor fondsen voor gezamenlijke rekening (FGR))
Per 1 januari 2025 is de definitie van een FGR herzien, met als belangrijkste wijziging dat de toestemmingsvariant is geschrapt. Als gevolg hiervan kunnen sommige partnerschappen die voorheen als fiscaal transparant werden behandeld, nu in aanmerking komen als FGR en onderworpen worden aan vennootschapsbelasting. De regering overweegt verfijningen om de definitie van FGR te versmallen, mogelijk met ingang van 1 januari 2027. Als deze worden aangenomen, kunnen sommige van deze partnerschappen hun transparante status terugkrijgen. Om een korte periode van fiscale ondoorzichtigheid te voorkomen, wordt een overgangsregeling voor opt-out ingevoerd. Partnerschappen die tot en met 2024 transparant waren, kunnen met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2025 ervoor kiezen om niet als FGR te worden behandeld totdat de overgangsregeling afloopt (momenteel verwacht op 1 januari 2028). Om in aanmerking te komen, moet het partnerschap vóór 2025 fiscaal transparant zijn geweest. Daarnaast moeten de activa en inkomsten aan de deelnemers zijn toegerekend en moeten alle deelnemers vóór 28 februari 2026 hun toestemming geven. In de praktijk betekent opt-out dat het partnerschap zich niet als FGR zal registreren en geen aangifte vennootschapsbelasting voor 2025 zal indienen.
2. Minimumkapitaalregel
De minimumkapitaalregel voor banken en verzekeraars wordt gewijzigd. Deze bepaling beperkt de aftrekbaarheid van rente voor excessieve schuldfinanciering. Per 1 januari 2024 is een uitzondering ingevoerd waardoor rente op intragroeps-leningen onder bepaalde voorwaarden aftrekbaar is. Deze uitzondering is echter te ruim gebleken. Per 1 januari 2026 stelt de regering voor dat leningen die rechtstreeks verband houden met financiering door natuurlijke personen niet langer voor de uitzondering in aanmerking komen. Daardoor zal de rente op dergelijke leningen vanaf die datum onder deze renteaftrekbeperking vallen.
3. Overlap tussen de regeling voor werkkosten en de aftrekbeperking voor gemengde kosten
Momenteel wordt de aftrekbeperking voor gemengde kosten (zoals kosten voor eten, drinken en entertainment) voor de vennootschapsbelasting bepaald aan de hand van de definitie van loon zoals vastgelegd in de Wet op de loonbelasting 1964. Deze benadering heeft onbedoeld de grondslag voor de aftrekbeperking verbreed en het systeem complexer gemaakt. Om dit aan te pakken, geldt de beperking alleen voor lonen waarvoor daadwerkelijk loonbelasting wordt ingehouden.
Inkomstenbelasting
4. Aanpassing van de regeling voor lucratieve belangen
Het voorstel introduceert een vermenigvuldigingsfactor voor de belastinggrondslag voor lucratieve belangen die worden gehouden via een substantieel belang (ten minste 5% van het gestorte aandelenkapitaal of een aandelenklasse). De vermenigvuldigingsfactor verhoogt de effectieve Box 2-belasting op voordelen uit indirect gehouden lucratieve belangen tot maar liefst 36%. De regeling wordt ook gewijzigd om te voorkomen dat belastingplichtigen een substantieel belang creëren om substantiële belangverliezen te compenseren en daarmee de belasting op voordelen uit lucratieve belangen vrijwel volledig te elimineren.
5. Aanpassingen en corrigerende wetgeving voor Box 3
In 2021 oordeelde de Hoge Raad dat de huidige Box 3-regeling onverenigbaar was met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, vanwege de belastingheffing op basis van fictief rendement. Daarom is het langetermijndoel voor Box 3 om over te stappen op belastingheffing op werkelijke rendementen. De implementatie hiervan is echter uitgesteld tot 2028. In de tussentijd wordt het fictieve rendement voor ‘overige’ vermogensbestanddelen (zoals aandelen en onroerend goed) verhoogd door expliciet rekening te houden met huurinkomsten en het voordeel van eigenwoningbezit. Als gevolg hiervan stijgt het fictieve rendement voor deze categorie naar 7,78%. De belastingvrije som wordt verlaagd tot € 51.396 per belastingplichtige. Vermogensbestanddelen worden gewaardeerd op hun economische waarde en de leegstandswaarde (waarderingsmethode voor verhuurde woningen) geldt niet langer voor transacties tussen verbonden partijen die niet op zakelijke basis plaatsvinden.
De regering pakt ook de zogenaamde obligatietruc aan, waarbij belastingplichtigen misbruik maken van verschillen in waarderingsregels door obligaties met opgebouwde rente te kopen. Om deze lus te dichten, moeten obligaties nu worden gewaardeerd tegen de reële marktwaarde, inclusief opgebouwde rente. De vrijstelling voor kortlopende vorderingen wordt afgeschaft, met uitzondering van bankdeposito’s. Deze wijzigingen zijn met terugwerkende kracht van toepassing vanaf 25 augustus 2025 om 16.00 uur CET, met overgangsregels voor vermogensbestanddelen die vóór dat tijdstip in bezit waren.
Loonbelasting
6. Belasting op bedrijfsauto’s
Sinds 2014 is de bijtelling voor privégebruik van een bedrijfsauto voor elektrische voertuigen geleidelijk verhoogd. Vanaf 2026 verdwijnt de gunstige regeling volledig: voor zowel nieuwe elektrische als nieuwe niet-elektrische auto’s geldt dan hetzelfde tarief van 22% van de catalogusprijs.
Vanaf 2027 zal de overheid een pseudo-eindheffing van 12% heffen op de toeslag voor privégebruik van leaseauto’s die niet emissievrij zijn.
7. Verduidelijking fietsregeling
Door de werkgever ter beschikking gestelde fietsen of fietsen die ter beschikking worden gesteld aan een zelfstandige genieten een gunstige fiscale behandeling. De fietsregeling wordt met terugwerkende kracht tot 1 januari 2020 gewijzigd. Als de fiets niet of slechts incidenteel in de buurt van de woonplaats van de werknemer of ondernemer wordt gestald, is geen loonbelasting of inkomstenbelasting verschuldigd. Deze wijziging geldt voor alle soorten fietsen, inclusief deelfietsen en deelfietsen met een hub, en dient ter verduidelijking van de toepassing van de bestaande regeling.
8. Verlenging van de RVU-vrijstelling
Vanaf 2026 wordt de tijdelijke vrijstelling voor vervroegde uittredingsuitkeringen (RVU) definitief. Het drempelbedrag wordt verhoogd met € 300 bruto per maand, geïndexeerd aan het minimumloon. Dit betekent dat werkgevers werknemers vervroegde uittreding (tot drie jaar voor de pensioengerechtigde leeftijd) kunnen aanbieden zonder dat zij te maken krijgen met de punitieve 52% aanvullende belasting (pseudo-eindheffing) op uitkeringen tot deze drempel. Voor uitkeringen boven de drempel zal het belastingtarief geleidelijk stijgen tot 65% in 2028. De regeling is specifiek bedoeld voor werknemers met fysiek zware beroepen.
BTW
9. Geen verhoging van het btw-tarief voor cultuur, sport en media
Culturele, media- en sportdiensten blijven onderworpen aan het verlaagde btw-tarief van 9%, na heftige discussies en lobbywerk door de sector. De btw op accommodatiediensten zal echter zoals gepland stijgen tot 21%, met een overgangsregeling in 2026.
Europese belastingwetgeving
10. Aanpassingen aan de invoering van de wereldwijde minimumbelasting (Pijler 2)
De Nederlandse Wet minimumbelasting 2024 wordt aangepast door de meest recente OESO-richtlijnen op te nemen om een consistente internationale toepassing van de minimumbelastingregels onder Pijler 2 te waarborgen. Daarnaast worden joint ventures nu expliciet aangemerkt als groepsentiteiten onder de Wet minimumbelasting 2024.
Op grond van de huidige tijdelijke veilighavenregel voor gekwalificeerde jurisdicties is er geen bijkomende heffing verschuldigd voor groepsentiteiten die in een bepaald rechtsgebied zijn gevestigd voor specifieke verslagjaren, mits aan bepaalde voorwaarden is voldaan. Deze regeling biedt administratieve verlichting en vereenvoudigt de naleving voor multinationale groepen die in aanmerking komende rechtsgebieden actief zijn.
De safe veiligehavenregel is nu verfijnd door correcties voor hybride betalingen binnen de groep verplicht te stellen en door afzonderlijke financiële overzichten voor vaste inrichtingen in aanmerking te laten komen.
Successie- en schenkingsrechten
11. Schenkingen binnen 180 dagen voor het overlijden
Vanaf 1 januari 2026 worden schenkingen die binnen 180 dagen voor het overlijden van een persoon zijn gedaan, uitsluitend als onderdeel van de erfenis behandeld voor belastingdoeleinden. Dit betekent dat ze niet langer onderworpen zijn aan een afzonderlijke aangifte of aanslag voor schenkingsrechten. In plaats daarvan moeten dergelijke schenkingen worden aangegeven in de aangifte successierechten en worden ze volledig belast volgens het successierecht. De maatregel geldt met terugwerkende kracht voor schenkingen die tot 180 dagen vóór 1 januari 2026 zijn gedaan.
Energie
12. Industriële CO2-heffing
Er worden verschillende aanpassingen voorgesteld voor de Nederlandse industriële CO₂-heffing. Voor stikstofoxide-installaties en installaties die vallen onder categorie 1 van het EU-emissiehandelssysteem, daalt het tarief in 2026 tot € 78,67 per ton, waarbij de gratis emissierechten worden uitgebreid en vervolgens bevroren. Verwacht wordt dat veel bedrijven tot 2030 weinig of geen kosten zullen hebben, vooral omdat overtollige emissierechten kunnen worden ingeleverd om eerdere betalingen te compenseren. Afvalverbrandingsinstallaties krijgen daarentegen te maken met een strenger regime: de heffing wordt verhoogd tot € 295 per ton in 2030, gratis emissierechten worden in 2033 afgeschaft en de handel in emissierechten met andere sectoren wordt verboden. Ten slotte wordt het inlevermechanisme verbreed, waardoor bedrijven heffingsbetalingen kunnen terugvorderen als ze later meer emissies reduceren dan verwacht.
Overig
13. Afstandsgebonden vliegbelasting
Met ingang van 1 januari 2027 wordt de Nederlandse vliegbelasting hervormd door de invoering van een op afstand gebaseerd tarief. De huidige forfaitaire belasting per vertrekkende passagier wordt vervangen door een systeem waarbij het belastingbedrag afhankelijk is van de eindbestemming van de vlucht. Voor langere vluchten geldt een hoger belastingtarief, omdat deze een grotere impact op het milieu hebben.