Hoge Raad: Artikel 3:305a BW geldt niet onverkort voor voegende partij

10 oktober 2025

Artikel 3:305a BW geldt niet onverkort voor voegende partij

Civiel

Een belangenorganisatie wenst zich in cassatie aan de zijde van de oorspronkelijk gedaagde te voegen. De HR overweegt dat voeging in een dergelijke procedure aan de zijde van de oorspronkelijke eiser onverenigbaar is met het wettelijke systeem zoals neergelegd onder art. 1018d en 1018c, maar dat voeging aan de zijde van de oorspronkelijke gedaagde wel mogelijk is.  De HR oordeelt vervolgens dat, hoewel sprake is van een belangenorganisatie, niet hoeft te worden onderzocht of zij aan alle eisen van art. 3:305a BW voldoet. Dit omdat een belangenorganisatie die zich voegt geen eigen vordering instelt. Wel moet in het kader van het vereiste belang van de belangenorganisatie bij de voeging beoordeeld worden of zij daadwerkelijk de belangen behartigt die zij volgens haar statuten nastreeft en of zij representatief is voor de betrokken groep.

ECLI:NL:HR:2025:1534

Ontbreken instemmingsbesluit DNB bij fusie leidt niet tot nietigheid of vernietigbaarheid

Civiel

In 2019 zijn Aegon Levensverzekering en Optas Pensioenen gefuseerd. Hiervoor heeft De Nederlandse Bank conform artikel 3:119 lid 4 Wft instemming verleend. Na de fusie wordt dit instemmingsbesluit echter door de bestuursrechter herroepen. Er volgt geen nieuw instemmingsbesluit. De HR oordeelt dat uit de Wwft niet volgt dat door het ontbreken van instemming van DNB de overdracht van rechten en verplichtingen van Optas op Aegon nietig of vernietigbaar is. De parlementaire geschiedenis van artikel 3:119 lid 4 Wft bevat hier volgens de HR geen aanknopingspunt voor, en bovendien staat artikel 1:23 Wft aan deze rechtsgevolgen in de weg. De HR benadrukt dat een fusie geldig is zolang de rechter de fusie niet heeft vernietigd.

ECLI:NL:HR:2025:1544

Termijnoverschrijding niet verontschuldigbaar ondanks misleiding door advocaat

Straf

De advocaat van de verdachte geeft aan hoger beroep te hebben ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, maar dit blijkt onjuist. De verdachte stelt alsnog hoger beroep in, maar buiten de beroepstermijn. De HR bevestigt dat overschrijding van beroepstermijnen alleen verontschuldigbaar is in bijzondere omstandigheden die niet vallen toe te rekenen aan de verdachte. Hierbij kan worden gedacht onjuiste informatie over de beroepstermijn verschaft door instanties, het niet verschaffen van informatie over de beroepstermijn in een taal die die verdachte begrijpt of een ernstige geestelijke of lichamelijke beperking die het tijdig instellen van beroep belemmert. De HR oordeelt dat de termijnoverschrijding in dit geval voor rekening komt van de verdachte. Daarbij speelt een rol dat de verdachte voor het instellen van beroep niet volledig afhankelijk was van haar advocaat en zij niet zelf tijdig hoger beroep heeft ingesteld.

ECLI:NL:HR:2025:1457

This site is registered on wpml.org as a development site. Switch to a production site key to remove this banner.