Hoge Raad: Schriftelijk voorbehoud stuit verjaring ontbindingsvordering niet

14 november 2025

De Hoge Raad werpt in uitspraken van vandaag licht op verjaring van ontbindingsvorderingen en van recht op uitkering bij aansprakelijkheidsverzekeringen.

Schriftelijk voorbehoud stuit verjaring ontbindingsvordering niet

De verjaringstermijn van een vordering tot ontbinding bedraagt vijf jaren (art. 3:311 lid 1 BW). De HR oordeelt dat deze verjaring niet kan worden gestuit door alleen een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser ondubbelzinnig zijn recht voorbehoudt zoals bedoeld in art. 3:317 lid 1 BW. Vereist is een schriftelijke aanmaning die binnen zes maanden wordt gevolgd door een daad van rechtsvervolging (art. 3:317 lid 2 jo. 3:316 BW), of een andere geldige stuitingshandeling in de zin van art. 3:316 of 3:318 BW. De HR verduidelijkt dat uit zijn arrest Van Dam & Post/Kringkoop uit 2002 niet volgt dat de stuitingsregeling van art. 3:317 lid 1 BW ook voor een ontbindingsvordering geldt als deze wordt gecombineerd met een nakomingsvordering. Uit dat arrest volgt alleen dat de verjaring van vorderingen tot terugbetaling en schadevergoeding wordt beheerst door art. 3:317 lid 1 BW, ook als zij worden gecombineerd met een ontbindingsvordering.

ECLI:NL:HR:2025:1685

Aanvang verjaringstermijn bij aansprakelijkheidsverzekering

Art. 7:942 lid 1 BW bevat een verjaringstermijn van drie jaren voor de rechtsvordering tegen de verzekeraar tot het doen van een uitkering. De HR oordeelt dat deze termijn bij de aansprakelijkheidsverzekering aanvangt zodra de verzekerde aansprakelijk is gesteld. Dat is namelijk het moment waarop een opeisbare vordering van de verzekerde op de verzekeraar ontstaat.

ECLI:NL:HR:2025:1686

This site is registered on wpml.org as a development site. Switch to a production site key to remove this banner.