Nadat Houthoff in cassatie was gegaan, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het Hof een onderscheid had moeten maken tussen (a) uitdelingen die plaatsvinden op het moment waarop de BV geldmiddelen aan haar aandeelhouder verstrekt, en (b) uitdelingen die pas later plaatsvinden doordat de BV de rechten die haar als schuldeiser toekomen vrijwillig prijsgeeft. Het Hof had in dat kader beter moeten motiveren of, en tot welk bedrag, de BV in 2010 een uitdeling heeft gedaan. Voorts moet men kunnen vertrouwen op een belastingaangifte die door een gerenommeerde belastingadviseur is opgesteld en ingediend. Het Hof had derhalve ook beter moeten motiveren waarom de boete gerechtvaardigd was, ondanks dat de plastisch chirurg destijds alle relevante informatie aan zijn belastingadviseur had verstrekt.
De Hoge Raad heeft de zaak voor een nadere beoordeling van deze twee punten naar een ander Gerechtshof verwezen. Deze zaak heeft geleid tot interessante nieuwe jurisprudentie over wanneer en in welke mate belaste winstuitdelingen tussen een BV en diens aandeelhouder in aanmerking dienen te worden genomen.